Financieringsstructuur Flashcards

1
Q

Aandeel

A

Deelname in het nominale aandelenkapitaal in een NV of BV respectievelijk een bewijsstuk dat de NV verstrekt als bewijs dat de houder mede-eigenaar is van de NV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Achterstellingsclausule

A

De clausule waarin wordt bepaald dat aflossing en rentebetaling van lening pas plaatsvinden nadat aan alle andere schuldeisers is voldaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Agioreserve

A

De reserve die bij de onderneming ontstaat doordat de aandelen voor een hogere koers dan nominaal worden geëmitteerd. Alle ontvangsten boven nominaal worden opgenomen in de agio-reserve.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cashdividend

A

Het dividend in contanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Claim

A

Een dividendbewijs waaraan de onderneming het recht verbindt op een nieuwe emissie in te schrijven tegen voorkeurskoers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Conversie van een lening

A

De omzetting door een onderneming van een lening in een andere lening, vaak tegen een lagere rent of tegen andere voorwaarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Conversiekoers

A

De koers die de houder van een converteerbare obligatie voor de aandelen betaalt wanneer hij van het conversierecht gebruikmaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Converteerbare obligatie

A

De obligatie waarbij de houder het recht heeft gedurende een vooraf vastgestelde periode tegen een vooraf vastgesteld koers de obligaties om te wisselen in aandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cumulatief preferente aandelen

A

Aandelen die het recht geven op preferent dividend. Wanneer dit dividend in een bepaald jaar niet wordt uitbetaald, houdt de aandeelhouder recht op deze uitkering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Financieringsstructuur

A

De vermogensstructuur van de onderneming die aangeeft in welke mate zij gebruik heeft gemaakt van verschillende bronnen van eigen en vreemd vermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Garantievermogen

A

Het risicodragend vermogen van de onderneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hypothecaire obligatielening

A

De obligatielening waarbij de onderneming, via het met hypotheek bezwaren van onroerend goed, terugbetaling waarborgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inkomstenobligatie

A

De obligatie waarbij de obligatiehouder alleen rente ontvangt als de winst dit toelaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Informal investors

A

Ex-ondernemers die vermogen, ervaring, advies en betrokkenheid beschikbaar stellen aan andere ondernemingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kapitaalobligatie

A

De achtergestelde obligatie die wordt uitgegeven door banken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leverancierskrediet

A

Het krediet dat wordt verstrekt dor een leverancier aan een onderneming.

17
Q

Middellang krediet

A

Het krediet met een looptijd van twee tot tien jaar.

18
Q

Negatieve hypotheekclausule

A

Een hypotheekclausule waarbij de onderneming met de obligatiehouders overeenkomst bepaalde onroerende goederen niet met hypotheek te bezwaren, zolang de obligatielening niet is afgelost.

19
Q

Niet-ondernemend vermogen

A

Het vermogen dat wordt verstrekt aan een onderneming, maar waarover de verstrekker geen bedrijfsrisico wenst te lopen.

20
Q

Obligatielening

A

Een lening die bestaat uit een aantal identieke schuldbekentenissen in bepaalde coupures (bijvoorbeeld € 500 nominaal).

21
Q

Onderhandse lening

A

Een niet-openbare lening.

22
Q

Ondernemend vermogen

A

Het vermogen waarover bedrijfsrisico wordt gelopen.

23
Q

Preferente aandelen

A

Aandelen die bevoorrecht zijn boven andere aandelen, met betrekking tot zeggenschap of winstdeling.

24
Q

Rekening-courantkrediet

A

Een bankkrediet waarover de onderneming tot een bepaalde grens steeds kan beschikken.

25
Q

Stockdividend

A

Een dividend in aandelen

26
Q

Trustee

A

Een rechtspersoon die bij een hypothecaire obligatielening rechten van de obligatiehouders uitoefent.

27
Q

Voorkeursemissie

A

Een emissie waarbij de bestaande aandeelhouders het recht hebben tegen een lagere prijs op een nieuw uit te geven aandeel in te schrijven.

28
Q

Warrant

A

Het recht om gedurende een bepaalde periode tegen een vooraf vastgestelde koers aandelen bij de onderneming te kopen.

29
Q

Winstdelende obligatie

A

Een obligatie die, naast de gebruikelijke rente, een uitkering geeft afhankelijk van de winst.

30
Q

Winstdelende preferente aandelen

A

Aandelen waarbij de aandeelhouders een winstaandeel krijgen voor andere aandeelhouders, maar ook nog een uitkering uit de overwinst.