Strategisch Planningsproces Flashcards

1
Q

Wat wordt er bedoeld met concrete markt?

A

Op een concrete markt worden concrete producten verhandeld en komen koper en verkoper samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt er bedoeld met abstracte markt?

A

Op een abstracte markt komen koper en verkoper niet letterlijk samen. Het gaat om de vraag naar en aanbod van een product of dienst. Bijv arbeidsmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg uit wat er bedoeld wordt met product-marktcombinatie

A

Een product-marktcombinatie betreft de producten en diensten waarmee bedrijven voorzien in maatschappelijke behoeften vertaald naar markten. Product- marktcombinaties hebben een beperkte levensduur. De keuze van product en markt wordt ook wel de economischer financiële hoofddoelstelling van een bedrijf genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem enkele ontwikkelingen die de beperkte levensduur van een product-marktcombinatie veroorzaken

A
  • technologie
  • sociaal
  • economisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem enkele manieren waarop de ontwikkelingen van een product-marktcombinatie kunnen worden benaderd

A
  1. De levenscyclus van een product (kotler)
  2. De Boston consulting group matrix BCG
  3. De alsof-matrix en groeistrategieën
  4. Concurrentiestrategieën (porter)
  5. Waardestrategieën (treacy en Wiersema)
  6. Kerncompetenties (Hamel en prahalad)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem de 4 fasen uit het productlevenscyclus

A
  1. Introductiefase= geringe bekendheid, promoties verkoopinspanning zijn erg groot, prijs is meestal hoog en aanloopverliezen om op de markt te positioneren
  2. Groei= acceptatie, groei product of dienst, winst generatie, aanlokken concurrentie
  3. Verzadiging= fase van volwassenheid, door potentiële kopers geaccepteerd, winst positie heeft zijn hoogtepunt gepasseerd, introductie nieuwe uitvoeringen product en verlagen prijzen ivm sterke concurrentie.
  4. Neergang/verval= daling afzet en winst, consumenten stappen over op een ander product.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg de BCG matrix uit

A

Gaat ervan uit dat de te voeren marktstrategie afhankelijk is van de fase waarin een product zich bevindt. Om een evenwichtige te verkrijgen moet een bedrijf voldoende cashcow’s hebben en star’s die de cashcow’s kunnen opvolgen. En questionmarks die de star’s kunnen opvolgen.
De matrix heeft 4 kwadranten.
- cash cow= producten aan het eind van de groeifase of in de verzadigingsfase, die veel winst opleveren
- star= product met een groot marktaandeel in een markt die groeit. Genereren geld maar vergen tevens hoge investeringen.
- question mark= product in introductiefase, laag marktaandeel in een groeiende markt, genegeerd nog geen winst.
- dog= product in fase van neergang, laag marktaandeel, is niet interessant voor een bedrijf .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg de ansoff-matrix uit

A

De ansoff-matrix gaat uit van mogelijke groeistrategieën voor het ontwikkelen van nieuwe product-marktcombinaties.
Ansoff benoemt 4 mogelijk groeistrategieën;
1. Marktpenetratie= gebruik maken van bestaande bronnen en capaciteiten. Binnen bestaande markt groeien met huidige producten. Handhaving marktaandeel bij groeimarkt.
2. Marktontwikkeling= nieuwe markten zoeken voor bestaande producten,internationale markten.
3. Productontwikkeling= bestaande markt, nieuwe producten of verbeterde versies aanbieden
4. Marktdiversificatie= nieuwe markt en nieuw product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem de 4 subcategorieën binnen de marktdiversificatie

A
  1. Horizontale diversificatie (parallellisatie)= bedrijfsactiviteiten worden uitgebreid naar een andere bedrijfskolom op het zelfde niveau van het productieproces.
  2. Verticale diversificatie (intergratie)= uitbreiden bedrijfsactiviteiten binnen het bedrijfskolom. Voorwaartse of achterwaartse integratie.
  3. Concentrische diversificatie= uitbreiding van activiteiten die technisch en commercieel verwant zijn aan huidige activiteiten.
  4. Conglomerate diversificatie= uitbreiding naar activiteiten die geen enkele verwantschap hebben met huidige activiteiten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem de verschillende concurretiestrategieen volgens Porter

A
  1. Lage kosten strategie/kostenleiderschap= streven naar een zo laag mogelijke kostprijs per eenheid product
  2. Differentiatiestrategie= streven naar een beter of uniek product om te onderscheiden van concurrentie
  3. Focusstrategie= richten op een specifiek/bepaald gedeelte van de markt
    3a. Kostenfocus
    3b. Differentiatiefocus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem de verschillende waardestrategieen volgens Treacy en Wiersema

A
  1. Operational excellence= het inrichten van het operationeel proces op het produceren tegen een zo laag mogelijke prijs
  2. Product leadership= kwaliteit van het product staat central, focus ligt op innovatie
  3. Custodes intimacy= relatie marketing en opbouwen van langdurige klantrelaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt er bedoeld met het de kerncompetenties van Hamel en Prahalad?

A

Een kerncompetentie is datgene waarin een organisatie excelleert.
Een kerncompetentie moet voldoen aan de volgende criteria
- het moet de gebruiker of consument een voordeel verschaffende waardevol zijn
- het is lastig na te maken door concurrenten
- kan bij verschillende markten of producten worden ingezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef een definitie van beleid

A

Beleid maken is het stellen van doelen, waarbij beleidontwikkelaar zoekt naar de juiste middelen om de doelen te bereiken en vervolgens een verantwoording geeft van de middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een deelbeleid?

A

Deelbeleid is afgeleid van algemeen organisatiebeleid en heeft betrekking op delen van de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat moet er in een beleidsplan staan?

A
  • doelen
  • middelen
  • activiteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een beleidsnota?

A

Is een schriftelijke weergave van het beleidsplan. Is een gids voor iedereen die (in)direct betrokken is bij de beleidsuitvoering

17
Q

Wat zijn strategische doelen?

A

Strategische doelen vormen de, in algemeen termen geformuleerde, gewenste eindsituatie. Is abstract en lastig toetsbaar

18
Q

Wat zijn tactische doelen?

A
Zijn subdoelen van de hoofddoel.
Kenmerken;
- logisch verband met hoofddoel
- concreter dan het hoofddoel
- nog niet concreet genoeg om de juiste middelen te kiezen
19
Q

Wat zijn operationele doelen?

A

Verdere splitsing van tactische doelen.
Kenmerken;
- concreet meetbaar
- rechtstreekse relatie met si-hoofddoelen
Duidelijke relatie met middelen om doel te bereiken

20
Q

Wat zijn KPI’s?

A

Kritische prestatie indicatoren zijn variabelen of maatstaven waarmee het management de prestaties van de organisaties kan analyseren.

21
Q

Wat is de MoSCoW methode?

A

Zijn de eisen die aan een project gesteld worden.
M= must haves, deze eisen moeten in het eindresultaat terugkomen anders is product niet te gebruiken
S= should haves, deze eisen hebben hoge prioriteit maar product is wel te gebruiken zonder deze eisen
C= could haves, alleen als er voldoende tijd is komen deze eisen aan de orde
W= wont haves, prioriteit is laag, zullen misschien bij EE vervolgtraject aan bod komen

22
Q

Benoem de voorwaarden voor doelformulering

A
  • moet haalbaar zijn
  • beperkt aantal
  • aanvaardbaar
  • duidelijk geformuleerd (SMART)
  • top-down en bottom-up
23
Q

Wat zijn middelen en welke soorten zijn er?

A
Middelen zijn instrumenten waarmee men doelen probeert te realiseren.
Er zijn;
- personele middelen
- financiële middelen
-materiële middelen
24
Q

Uit welke fasen bestaat het formuleren van strategie?

A
  1. Analyse huidige strategie (interne analyse 7S-model)
  2. Onderzoek naar de omgeving van de organisatie
  3. Onderzoek naar eigen sterk en zwakke punten (SWOT, confrontatiematrix, issuematrix)
  4. Opstellen alternatieve strategieën
  5. Keuze definitieve strategie
25
Q

Wat wordt er bedoeld met de confrontatiematrix?

A

Is een methode waarin per markt de kansen/bedreigingen eb de sterke/zwakke punten tegenover elkaar worden geplaatst. Waardoor potentiële mogelijkheden in de markt met specifieke kenmerken zichtbaar worden. Per markt wordt er beoordeeld of de sterke punten van de organisatie past bij een bepaalde kans.

26
Q

Wat is de issuematrix?

A

In de issuematrix worden de deskundigheden en/of ondeskundigheden waarover een organisatie beschikt of tekort schiet vastgelegd.
Dit om de trend en gebeurtenissen in de lokale en regionale markt te kunnen uitbuiten of bestrijden.

27
Q

Wat wordt er bedoelt met het 7S model?

A

Wordt gebruikt voor het maken van een interne analyse. Stelt dat de belangrijkste factoren van een organisatie onderling op elkaar afgestemd moeten zijn.

  • shared values
  • structuur
  • strategie
  • stijl
  • systemen
  • staff/personeel
  • skills
28
Q

Uit welke fasen bestaat het beleidsontwikkelingsmodel?

A
  1. Beleidsvoorbereiding= kans benutting en probleemoplossing SWOT
  2. Beleidsbepaling= formuleren van doelen en bepalen van middelen, activiteiten en tijdsplanning.
  3. Beleidsuitvoering=toepassen middelen en uitvoeren activiteiten
  4. Beleidsevaluatie en control= (bijsturen en evalueren=control)
29
Q

Hoe vind de evaluatie en control plaats binnen de beleidsevaluatie?

A

Er wordt getoetst op;

  1. Output= opbrengst/kwantiteit
  2. Effectiviteit= doelgerichtheid, kwaliteitsarm het resultaat
  3. Efficiency= doelmatigheid, doelmatige inzet middelen
30
Q

Via welke 2 methoden kan beleidsontwikkeling worden benaderd?

A
  1. Deductieve methode= van abstract naar concreet

2. Inductieve methode= van concreet naar abstract

31
Q

Noem de 3 niveau’s bij het formuleren van beleid

A
  • beleid van het bedrijf/ algemeen beleid
  • beleid per beleidsfunctie/ deelplannen
  • afgeleide beleid per functie
32
Q

Benoem de stappen om tot een beleidsplan te komen

A
  1. Initiatief= haalbaarheidsonderzoek
  2. Contourennota= raamwerk, inspraakrondes, concept en definitieve vaststelling
  3. Deelplannen
  4. Algemeen beleidsplan= toetsing
33
Q

Benoem de stappen die genomen worden bij het uitwerken van deelplannen

A
  1. Contourennota bestuderen
  2. Inventarisatie consequenties afdeling per aandachtsgebied
  3. Inventarisatie bestaande situatie, inzichtelijk maken verschillen met wenselijke situatie
  4. Oriëntatie op mogelijke ontwikkelingen per aandachtsgebied
  5. Gegevens verwerken in deelplan
  6. Bepaal operationele doelen voor de afdeling
  7. Bepaal middelen en activiteiten
  8. Geef indicatie van tijdsplanning
  9. Geef mogelijke knelpunten aan