Sterke en onregelmatige werkwoorden N°1 Flashcards
Aandoen =
Deed aan, deden aan, aangedaan
Aantrekken =
Trok aan, trokken aan, aangetrokken
Afsluiten =
Sloot af, sloten af, afgesloten
Bakken =
Bakte, bakten, gebakken
Bedriegen =
Bedroog, bedrogen, bedrogen
Beginnen =
Begon, begonnen, begonnen
Begrijpen =
Begreep, begrepen, begrepen
Bestaan =
Bestond, bestonden, bestaan
Bewegen =
Bewoog, bewogen, bewogen
Bezoeken =
Bezocht, bezochten, bezocht
Bidden =
Bad, baden, gebeden
Bieden =
Bood, boden, geboden
Bijten =
Beet, beten, gebeten
Binden =
Bond, bonden, gebonden
Blazen =
Blies, bliezen, geblazen
Blijven =
Bleef, bleven, gebleven
Breken =
Brak, braken, gebroken
Brengen =
Bracht, brachten, gebracht
Deelnemen =
Nam deel, namen deel, deelgenomen
Denken =
Dacht, dachten, gedacht
Doen =
Deed, deden, gedaan
Dragen =
Droeg, droegen, gedragen
Drijven =
Dreef, dreven, gedreven
Drinken =
Dronk, dronken, gedronken