Sterke en onregelmatige werkwoorden N°1 Flashcards
1
Q
Aandoen =
A
Deed aan, deden aan, aangedaan
2
Q
Aantrekken =
A
Trok aan, trokken aan, aangetrokken
3
Q
Afsluiten =
A
Sloot af, sloten af, afgesloten
4
Q
Bakken =
A
Bakte, bakten, gebakken
5
Q
Bedriegen =
A
Bedroog, bedrogen, bedrogen
6
Q
Beginnen =
A
Begon, begonnen, begonnen
7
Q
Begrijpen =
A
Begreep, begrepen, begrepen
8
Q
Bestaan =
A
Bestond, bestonden, bestaan
9
Q
Bewegen =
A
Bewoog, bewogen, bewogen
10
Q
Bezoeken =
A
Bezocht, bezochten, bezocht
11
Q
Bidden =
A
Bad, baden, gebeden
12
Q
Bieden =
A
Bood, boden, geboden
13
Q
Bijten =
A
Beet, beten, gebeten
14
Q
Binden =
A
Bond, bonden, gebonden
15
Q
Blazen =
A
Blies, bliezen, geblazen