Spreken - les 5 Flashcards
1
Q
achtervoegsel voor groepen
A
-men
们
2
Q
leerling, student
A
xuésheng
学生
3
Q
taal (vooral gesproken)
A
huà
话
4
Q
enigszins, nogal, een beetje
A
yǒu yìdiǎn / yǒu diǎn
有一点
5
Q
zelf, zichzelf
A
zìjǐ
自己
6
Q
schrifteken, karakter
A
zì
字
7
Q
toewensen
A
zhù
祝
8
Q
geboren worden, voortbrengen
A
shēng
生
9
Q
woorden, opmerkingen
A
huà
话
10
Q
nu
A
xiànzài
现在
11
Q
taal (geschreven of gesproken)
A
-wén
-文
12
Q
leraar, docent
A
lǎoshī
老师
13
Q
spreken, zeggen, praten over
A
shuō
说
14
Q
bijzonder, speciaal
ontzettend
A
tèbié
特别
15
Q
beheersen, kunnen, in staat zijn
A
huì
会
16
Q
wat is dat nou voor opmerking?
A
zhè shì shénme huà ya?
这是什么话呀?
17
Q
verjaardag
A
shēngrì
生日
18
Q
spreken
A
shuō huà
说话
19
Q
vrolijk, verheugd, blij
A
kuàilè
快乐
20
Q
moeilijk
A
nán
难
21
Q
(mede)leerling, klasgenoot, studiegenoot
A
tóngxué
同学
22
Q
leren
A
xuéxí
学习