Spreken - les 3 Flashcards
een grap
wánxiào
玩笑
houden van, liefhebben
ài
爱
buitenland
wài guó
外国
moeder, mama
māma/mā
妈妈/妈
gemeenschappelijk
gòng
共
broer (aanspreekvorm voor mannen iets ouder dan de spreker)
dàgē
大哥
banaan
xiāngjiāo
香蕉
of (in vragen)
háishi
还是
warm, heet
rè
热
Hoeveel kost het in totaal?
yígòng duōshao qián?
一共多少钱?
Mag ik iets vragen, …
qǐng wèn…
请问…
goedkoop
piányi
便宜
nog
hái
还
kind
háizi
孩子
in totaal
yígòng
一共
Hoeveel appelen zijn er?
yǒu jǐ ge píngguǒ?
有几个苹果?
boon
dòu
豆
meloen
guā
瓜
weinig
shǎo
少
kostbaar
guì
贵
westen
xī
西
andere, overige, verschillend
bié
别
best, beste
zuì hǎo
最好
ei
jīdàn
鸡蛋
we gaan een film kijken
wǒmen qù kàn diànyǐng
verkopen
mài
卖
brok, stuk
munteenheid
kuài/kuài er
块(儿)
Tot vanavond!
wǎnshang jiàn!
晚上见!
mobiele telefoon, gsm
shǒujī
手机
ouders
fùmǔ
父母
soort
zhǒng
种
Wat wilt u nog?
hái yào shénme?
还要什么?
Die, dat
nèi/nà/nè
那
hand
shǒu
手
machine
jī
机
‘meest’
zuì
最