spreekwoorden Flashcards

1
Q

Jong geleerd oud gedaan

A

Hoe eerder je iets leer, hoe langer je het zal blijven kunne doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

met hart en ziel

A

Met alle liefde iets doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

van jetje geven

A

iemand veel kritiek opeens geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

door dik en dun

A

In goede en slechte tijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Joost mag het weten

A

Geen idee hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het loont de moeite

A

de inspanning levert veel op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet

A

Tegen imand zeggen dat ze iets doen/zeggen terwel je het zelf ook doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stille waters hebben diepe gronden

A

Mensen die niet veel zeggen, kunnen vaak veel meer (denken) dan je denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je moet het ijzer smeden als het heet is

A

Als het juiste moment komt moet je de kans pakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar het hart van vol is, loopt de mond van over

A

Iemand praat graag over zaken waar die zich mee bezighoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Men moet een gegeven paard niet in de bek kijken

A

een geschenk niet te kieskeurig beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beter 1 vogel in de hand, dan 10 in de lucht

A

Beter 1 iets waarvan men zeker is, dan 10 onzekerheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Iemand de hand boven het hoofd houden

A

Iemand beschermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het hoofd boven water houden

A

financieel rondkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoog van de toren blazen

A

opscheppen / stoeffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 handen op 1 buik

A

Ze werken goed samen

17
Q

Iemand in het harnas jagen

A

Door eigen gedrag iemand boos maken

18
Q

Katjes in het donker knijpen

A

Imnd pijn doen waar niemand het ziet

19
Q

Iemand de hielen laten zien

A

Beter presteren dan de anderen

20
Q

met gebakken peren blijven zitten

A

Iets oplossen/doen voor iets dat niet jou fout was

21
Q

Met de kippen op stok gaan

A

Vroeg gaan slapen

22
Q

Water bij de wijn doen

A

Compromie sluiten

23
Q

De hand in eigen boezem steken

A

De schuld bij zichzelf zoeken

24
Q

Van een mug een olifant maken

A

Van een klein probleem iets groter maken

25
Q

Met de deur in huis vallen

A

Meteen ter zake kome

26
Q

In de woestijn preken

A

Niemand luistert

27
Q

Vreemde eend in de bijt

A

Een vreemd exemplaar in de groep

28
Q

Boter bij de galg smeren

A

Ergens je best voor doen, ookal is het nutteloos

29
Q

De kat uit de boom kijken

A

afwachten

30
Q

De spijker op de kop slaan

A

Kern van de zaak benoemen