spreekwoorden Flashcards

1
Q

een oogje in het zeil houden

A

iets in de gaten houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

iemand op heterdaad betrappen

A

iemand betrappen terwijl hij er nog mee bezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hij staat voor paal

A

jezelf belachelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hij is een blok aan het been

A

hij is een last

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

heterdaad betrappen

A

terwijl de daad nog heed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hij heeft lange vingers

A

hij is een dief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een oordeel vellen

A

iemand beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

iemand het zwijgen opleggen

A

iemand laten zwijgen

( sneden mensen hun tong er van als ze roddelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly