Spaans Flashcards
spaans
Busco (el instituto).?Dónde está?
ik zoek(de school). Waar is die?
?Está lejos?
is het ver?
?Está al lado del cine?
is het naast de bioscoop?
?Hay un centro comercial en esta ciudad?
Is er een winkelcentrum in deze stad?
?Te gusta ir de compras ?
vind je winkelen leuk?
?Vamos al centro juntos?
Zullen we samen naar het centrum gaan?
Es todo recto/a la izquierda/a la derecha
het is rechtdoor/linksaf/rechtsaf
No, está enfrente del cine
Nee, het is tegenover de bioscoop
No, está cerca
nee, het is dichtbij
Sí, hay dos centro comerciales en esta ciudad
Ja, er zijn twee winkelcentra in deze stad
Sí, me gusta./ No, no me gusta
Ja, ik vind het leuk./ nee, ik vind het niet leuk
Sí, si quieres
Ja, als je wilt
Buenos días. ?Cómo estás?
hallo/goedendag. Hoe gaat het met jou?
?Quién es ella?
Wie is zij?
?Qué quieres ?
wat wil je hebben?