NASK Flashcards
stollen/bevriezen
er verschijnt een laag ijs op het water
vloeibaar->vast
smelten
als het gaat dooien, smelt de laag ijs op plassen
vast -> vloeibaar
verdampen
als na regen de zon weer schijnt zijn de straten snel weer droog regenwater verdampt snel bij warm weer
vloeibaar-> gasvormig
condenseren
als warme lucht s’nachts afkoelt tegen een koud voorwerp, condenseert de waterdam die erin zit
op blaadjes verschijnen kleine waterdruppeltjes
gasvormig->vloeibaar
rijpen
temperatuur onder 0 ontstaat er geen dauw maar rijp
waterdamp gaat over in kleine kristallen
gasvormig->vast
vervluchtigen
als de lucht erg koud en droog is word een laag sneeuw geleidelijk dunner, het ijs verandert onder omstandigheden langzaam in waterdamp
vast-> gasvormig
thermometer
stijgbuis
reservoir
schaaldeling
meeste zijn gevuld met alcohol
meetbereik
verschil tussen hoogste en laagste tempratuur
vaste stof
BV ijs
alle moleculen hebben een vaste plaats
trillen een beetje maar blijven hun vaste plek behouden
vloeistof
BV water
moleculen hebben geen vaste plaats
ze bewegen langs elkaar heen
wel vast volume
(de moleculen blijven wel zo dicht mogelijk bij elkaar
gasvormig
BV waterdamp
moleculen bewegen los van elkaar
ze verspreiden zich meteen over de ruimte waar het gas in zit
geen vast volume
cohesie
moleculen van dezelfde stof trekken elkaar aan
adhesie
aantrekkingskracht tussen de moleculen van verschillende stoffen