Sociolinguïstiek Flashcards
1
Q
Mannentaal
A
Informatief, meer substantieven, meer moeilijke woorden
2
Q
Vrouwentaal
A
Meer betrokken, meer werkwoorden, woorden met minder inhoud, gericht op de communicatie
3
Q
Sociolinguïstiek [def]
A
Vakgebied dat het verband tussen de taal en de sociale groep waartoe de gebruiker ervan toebehoort bestudeerd.
4
Q
Sociale groep [beïnvloedende factoren]
A
Leeftijd, geslacht, klasse, beroep, hobby
5
Q
Sociolecten [def]
A
Taalvariëteiten gesproken door een bepaalde sociale groep
6
Q
Jargon
A
= groepstaal is enkel toegankelijk voor het groepje ingewijden
- Negatieve connotatie
7
Q
Vakjargon
A
Verwijst naar taalgebruik specifiek voor een bepaald vak
8
Q
Jongerentaal
A
Soort van sociolect