Socialisatie, groepen & organisaties Flashcards

1
Q

Socialisatie

A

de ontwikkeling van een persoonlijkheid, bepaald door sociale ervaringen en interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

socialisatieproces

A

proces van cultuuroverdracht, bedoeld en onbedoeld via imitatie, identificatie en dwang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verschillen in socialisatie door: (5)

A

sekse, klasse, etniciteit, religie en regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

internalisering van gedrag/regels

A

het eigen maken waardoor het op een gegeven moment niet meer aanvoelt als opgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

externalisering

A

gedrag als voorbeeld voor anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

nature-nurture-debat

A

aangeboren versus aangeleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Theorie van het sociale zelf van Meads (korte uitleg)

A

hoe sociale ervaringen aan de ontwikkeling van de persoonlijkheid bijdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het zelf (Meads)

A

het deel van onze persoonlijkheid dat ons zelfbewustzijn en zelfbeeld omvat. Het ontwikkeld zich op basis van sociale ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sociale ervaringen bestaan uit … (Meads)

A

het uitwisselen van symbolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het gespiegelde zelf

A

een zelfbeeld dat gebaseerd is op eigen gedachten over hoe anderen ons zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De twee delen van het Zelf (Meads)

A

subjectief en objectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ik, als het subjectieve deel (Meads, het zelf)

A

actief en spontaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mij, als het objectieve deel (Meads, het zelf)

A

hoe anderen ons zien, naar eigen idee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de significante ander

A

personen die een belangrijke rol spelen in het socialisatieproces van het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de sleutel tot de ontwikkeling is …

A

het aannemen van de rol van de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de gegeneraliseerde ander

A

maatschappelijke normen en waarden die we gebruiken als referentiekader voor het evalueren van onszelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Theorie van de psychoanalyse (Freud)

A

Het levensinstinct en het doodsinstinct zorgen voor intense innerlijke spanningen dat bijdraagt aan de socialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de drie delen van het persoonlijkheidsmodel (Freud)

A

es, ego, superego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Es:

A

onbewuste driften die directe bevrediging eisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ego:

A

de bewuste pogingen van een individu om aangeboren driften die bevrediging nodig hebben in evenwicht te brengen naar wat de samenleving streeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Superego

A

een soort geweten, fluistert het individu in waarom we niet alles wat we willen kunnen krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Cognitieve ontwikkelingstheorie (Piaget)

A

theorie naar hoe kinderen leren en de omgeving beschouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De 4 fasen van Piaget

A

sensomotorische fase, pre-operationele fase, concreet operationele fase, formeel operationele fase

24
Q

Sensomotorische fase

A

zintuigelijke waarneming

25
Pre-operationele fase
taal en symbolen, fantasie, abstracte begrippen
26
Concreet operationele fase
herkennen van oorzaak-gevolg relaties
27
Formeel operationele fase
abstract en kritisch nadenken
28
de 3 fasen in de theorie van de morele ontwikkeling (Kohlberg)
Pre-conventionele fase, conventionele fase, post-conventionele fase
29
pre-conventionele fase
goed is dat wat goed voelt, lusten
30
conventionele fase
goed en fout volgens maatschappelijke normen
31
post-conventionele fase
nadenken over goed en fout aan de hand van vrijheid en rechtvaardigheid
32
verborgen curriculum
gedrag dat je niet per sé leert bij een vak
33
Totale instituties
instelling waarin mensen worden geïsoleerd van de samenleving en een behandeling ondergaan
34
3 overeenkomstige kernmerken van totale instituties
toezicht, strikt geregeld leven, formele regels
35
de sociale constructie van de werkelijkheid
het proces waarmee wij de werkelijkheid in onze interacties op creatieve wijze vormgeven
36
Thomas-theorema
situaties die als werkelijk gedefinieerd worden hebben reële gevolgen
37
Etnomethodologie
de wijze waarop menen hun dagelijkse omgeving begrijpen
38
Dramaturgische analyse
een studie van sociale interacties in termen van een toneeluitvoering
39
zelfpresentatie
de pogingen van een individu om bij anderen specifieke indrukken van zichzelf te wekken
40
primaire groep
kleine groep met persoonlijke, duurzame relaties
41
secundaire groep
grote groep met onpersoonlijke relaties, streven vaak een doel na
42
de twee vormen van leiderschap
instrumenteel en expressief
43
instrumenteel leiderschap
richt zich op het voltooien van een opdracht
44
expressief leiderschap
richt zich op het welzijn van de groep
45
3 leiderschapsstijlen
autoritair, democratisch, laisser-fair
46
autoritaire leiders
concentreren zich op het realiseren van een groepsdoel
47
democratische leiders
willen alle leden bij besluiten betrekken
48
laisser-faire leiders
geven een groep de mogelijkheid om min of meer zelfstandig aan de slag te gaan
49
formele organisatie
secundaire groep die haar doel zo efficiënt mogelijk wil realiseren
50
3 formele organisatietypen
utilitaire, normatief, dwangregime
51
utilitaire organisatie
betalen hun mensen voor inspanningen
52
normatieve organisatie
streven een doel na, vaak vrijwillig
53
organisatie met dwangregime
gedwongen deelname naar aanleiding van straf of behandeling
54
bureaucratie
organisatiemodel dat oog heeft voor een rationele, efficiënte taakuitvoering
55
6 kenmerken voor bureaucratische organisatie
specialisatie, hiërarchie, regels, technische competenties, onpersoonlijkheid, schriftelijke informatie
56
problemen van bureaucratie (3)
ontmenselijking, inefficiëntie, te veel belang aan regels