Socialisatie, groepen & organisaties Flashcards
Socialisatie
de ontwikkeling van een persoonlijkheid, bepaald door sociale ervaringen en interactie
socialisatieproces
proces van cultuuroverdracht, bedoeld en onbedoeld via imitatie, identificatie en dwang
verschillen in socialisatie door: (5)
sekse, klasse, etniciteit, religie en regio
internalisering van gedrag/regels
het eigen maken waardoor het op een gegeven moment niet meer aanvoelt als opgelegd
externalisering
gedrag als voorbeeld voor anderen
nature-nurture-debat
aangeboren versus aangeleerd
Theorie van het sociale zelf van Meads (korte uitleg)
hoe sociale ervaringen aan de ontwikkeling van de persoonlijkheid bijdragen
Het zelf (Meads)
het deel van onze persoonlijkheid dat ons zelfbewustzijn en zelfbeeld omvat. Het ontwikkeld zich op basis van sociale ervaringen
sociale ervaringen bestaan uit … (Meads)
het uitwisselen van symbolen
Het gespiegelde zelf
een zelfbeeld dat gebaseerd is op eigen gedachten over hoe anderen ons zien
De twee delen van het Zelf (Meads)
subjectief en objectief
ik, als het subjectieve deel (Meads, het zelf)
actief en spontaan
mij, als het objectieve deel (Meads, het zelf)
hoe anderen ons zien, naar eigen idee
de significante ander
personen die een belangrijke rol spelen in het socialisatieproces van het kind
de sleutel tot de ontwikkeling is …
het aannemen van de rol van de ander
de gegeneraliseerde ander
maatschappelijke normen en waarden die we gebruiken als referentiekader voor het evalueren van onszelf
Theorie van de psychoanalyse (Freud)
Het levensinstinct en het doodsinstinct zorgen voor intense innerlijke spanningen dat bijdraagt aan de socialisatie
de drie delen van het persoonlijkheidsmodel (Freud)
es, ego, superego
Es:
onbewuste driften die directe bevrediging eisen
Ego:
de bewuste pogingen van een individu om aangeboren driften die bevrediging nodig hebben in evenwicht te brengen naar wat de samenleving streeft
Superego
een soort geweten, fluistert het individu in waarom we niet alles wat we willen kunnen krijgen
Cognitieve ontwikkelingstheorie (Piaget)
theorie naar hoe kinderen leren en de omgeving beschouwen
De 4 fasen van Piaget
sensomotorische fase, pre-operationele fase, concreet operationele fase, formeel operationele fase
Sensomotorische fase
zintuigelijke waarneming
Pre-operationele fase
taal en symbolen, fantasie, abstracte begrippen
Concreet operationele fase
herkennen van oorzaak-gevolg relaties
Formeel operationele fase
abstract en kritisch nadenken
de 3 fasen in de theorie van de morele ontwikkeling (Kohlberg)
Pre-conventionele fase, conventionele fase, post-conventionele fase
pre-conventionele fase
goed is dat wat goed voelt, lusten
conventionele fase
goed en fout volgens maatschappelijke normen
post-conventionele fase
nadenken over goed en fout aan de hand van vrijheid en rechtvaardigheid
verborgen curriculum
gedrag dat je niet per sé leert bij een vak
Totale instituties
instelling waarin mensen worden geïsoleerd van de samenleving en een behandeling ondergaan
3 overeenkomstige kernmerken van totale instituties
toezicht, strikt geregeld leven, formele regels
de sociale constructie van de werkelijkheid
het proces waarmee wij de werkelijkheid in onze interacties op creatieve wijze vormgeven
Thomas-theorema
situaties die als werkelijk gedefinieerd worden hebben reële gevolgen
Etnomethodologie
de wijze waarop menen hun dagelijkse omgeving begrijpen
Dramaturgische analyse
een studie van sociale interacties in termen van een toneeluitvoering
zelfpresentatie
de pogingen van een individu om bij anderen specifieke indrukken van zichzelf te wekken
primaire groep
kleine groep met persoonlijke, duurzame relaties
secundaire groep
grote groep met onpersoonlijke relaties, streven vaak een doel na
de twee vormen van leiderschap
instrumenteel en expressief
instrumenteel leiderschap
richt zich op het voltooien van een opdracht
expressief leiderschap
richt zich op het welzijn van de groep
3 leiderschapsstijlen
autoritair, democratisch, laisser-fair
autoritaire leiders
concentreren zich op het realiseren van een groepsdoel
democratische leiders
willen alle leden bij besluiten betrekken
laisser-faire leiders
geven een groep de mogelijkheid om min of meer zelfstandig aan de slag te gaan
formele organisatie
secundaire groep die haar doel zo efficiënt mogelijk wil realiseren
3 formele organisatietypen
utilitaire, normatief, dwangregime
utilitaire organisatie
betalen hun mensen voor inspanningen
normatieve organisatie
streven een doel na, vaak vrijwillig
organisatie met dwangregime
gedwongen deelname naar aanleiding van straf of behandeling
bureaucratie
organisatiemodel dat oog heeft voor een rationele, efficiënte taakuitvoering
6 kenmerken voor bureaucratische organisatie
specialisatie, hiërarchie, regels, technische competenties, onpersoonlijkheid, schriftelijke informatie
problemen van bureaucratie (3)
ontmenselijking, inefficiëntie, te veel belang aan regels