SM 2.1. Statica Flashcards

1
Q

Welke kracht is gelijk aan 0 bij een lichaam in evenwicht?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De resulterende kracht is altijd gelijk aan 0 N bij een lichaam in evenwicht.
B)) De reactiekracht is altijd gelijk aan 0 N bij een lichaam in evenwicht.
C)) De normaalkracht is altijd gelijk aan 0 N bij een lichaam in evenwicht.
D)) De wrijvingskracht is altijd gelijk aan 0 N bij een lichaam in evenwicht.
E)) De resterende kracht is altijd gelijk aan 0 N bij een lichaam in evenwicht.

A

Oplossing;
A)) De resulterende kracht is altijd gelijk aan 0 N bij een lichaam in evenwicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noemt men de kracht die bij een systeem de (vectoriële) som is van de verschillende krachten die daarop inwerken.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De ‘resulterende kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.
B)) De ‘samengestelde kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.
C)) De ‘gecomposeerde kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.
D)) De ‘gecombineerde kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.
E)) De ‘sommerende kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.

A

Oplossing;
A)) De ‘resulterende kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is gewicht? (meerdere antwoorden mogelijk, maar niet noodzakelijk)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Gewicht is een maat voor hoeveel massa er zich per volume-eenheid bevindt.
B)) Gewicht is de massa van een object vermenigvuldigd met de plaatselijke valversnelling.
C)) Gewicht is de kracht die een voorwerp ervaart als gevolg van de zwaartekracht.
D)) Gewicht is een maat voor de hoeveelheid materie dat een voorwerp bezit en zal ongeacht de locatie overal hetzelfde zijn.
E)) Gewicht geeft aan hoe groot de zwaartekracht is per kilogram aan massa. Hoe groter het gewicht, hoe harder de zwaartekracht trekt per kilogram aan massa.

A

Oplossingen;
B)) Gewicht is de massa van een object vermenigvuldigd met de plaatselijke valversnelling.
C)) Gewicht is de kracht die een voorwerp ervaart als gevolg van de zwaartekracht.

Opmerking(en):
A)) De hoeveelheid massa per volume-eenheid is de dichtheid.
D)) Massa is een maat voor de hoeveelheid materie.
E)) De sterkte van de zwaartekracht op een bepaalde plaats wordt weergegeven door de valversnelling. De valversnelling wordt meestal uitgedrukt in m/s², maar kan ook aanzien worden als de kracht per massa-eenheid. Zo wel een valversnelling van 9,81 N/kg zeggen dat de zwaartekracht 9,81 N is per kilogram aan massa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een mechanisch moment? (definitie)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een moment is een tijdsverschil tussen twee meetpunten
B)) Een moment is een kracht die inwerkt op een bepaalde afstand
C)) Een moment is een kracht die inwerkt over een bepaalde afstand
D)) geen correct antwoord

A

Oplossing;
B)) Een moment is een kracht die inwerkt op een bepaalde afstand

Opmerking(en):
C)) Als kracht inwerkt over een bepaalde afstand dan spreek je van arbeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe groot is een moment als een inwerkende kracht van 150 N loodrecht aangrijpt open een afstand van 30 cm.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) M = 20 Nm
B)) M = 25 Nm
C)) M = 45 Nm
D)) M = 5 Nm
E)) M = 50 Nm

A

Oplossing;
C)) M = 45 Nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kan je zeggen over het moment van een kracht waarvan de werklijn door het draaipunt gaat?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Er zal een moment optreden. De grootte van het optredende moment is afhankelijk van de grootte van de kracht en de afstand tussen het aangrijpingspunt van de kracht en het draaipunt. Hierbij gaat het over de korstmogelijkste afstand tussen het aangrijpingspunt van de kracht en het rotatiepunt.
B)) Er zal geen moment optreden.
C)) Geen correct antwoord.
D)) Er zal een moment optreden. De grootte van het optredende moment is afhankelijk van de grootte van de kracht en de afstand tussen het aangrijpingspunt van de kracht en het draaipunt. Hierbij gaat het over de afstand die evenwijdig met de richting van de kracht gemeten wordt.
E)) Er zal een moment optreden. De grootte van het optredende moment is afhankelijk van de grootte van de kracht en de afstand tussen het aangrijpingspunt van de kracht en het draaipunt. Hierbij gaat het over de afstand die loodrecht op de richting van de kracht gemeten wordt.

A

Oplossing;
B)) Er zal geen moment optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij welke klasse van hefboom of hefbomen is het MV altijd gelijk aan 1?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Klasse 1
B)) Klasse 2
C)) Klasse 3
D)) Geen enkele klasse

A

Oplossing;
D)) Geen enkele klasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij welke klasse van hefboom of hefbomen is het MV altijd groter dan 1?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Klasse 2 en 3
B)) Klasse 3
C)) Klasse 2
D)) Klasse 1
E)) Klasse 2

A

Oplossing;
C)) Klasse 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij welke klasse van hefboom of hefbomen is het MV altijd kleiner dan 1?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Klasse 2
B)) Klasse 3
C)) Klasse 2 en 3
D)) Klasse 1 en 2
E)) Klasse 1

A

Oplossing;
B)) Klasse 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij welke klasse van hefboom of hefbomen kán het MV kleiner zijn dan 1?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Klasse 1
B)) Klasse 1 en 2
C)) Klasse 1 en 3
D)) Klasse 2
E)) Klasse 2 en 3

A

Oplossing;
C)) Klasse 1 en 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kan je zeggen over de waarde van het MV bij een klasse 1 hefboom?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Altijd groter dan 1.
B)) Altijd gelijk aan 1.
C)) Altijd tussen 0 en 1
D)) Altijd groter dan 0
E)) Altijd positief, behalve 1.

A

Oplossing;
D)) Altijd groter dan 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kan je zeggen over de waarde van het MV bij een klasse 2 hefboom?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Altijd groter dan 1
B)) Altijd positief, behalve 1.
C)) Altijd groter dan 0.
D)) Altijd gelijk aan 1.
E)) Altijd tussen 0 en 1

A

Oplossing;
A)) Altijd groter dan 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kan je zeggen over de waarde van het MV bij een klasse 3 hefboom?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Altijd gelijk aan 1.
B)) Altijd groter dan 0
C)) Altijd tussen 0 en 1
D)) Altijd positief, behalve 1.
E)) Altijd groter dan 1.

A

Oplossing;
C)) Altijd tussen 0 en 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke klasse hefboom is een standaard knipschaar die men o.a. gebruikt voor het knippen van papier?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De hefboomklasse is hier niet van toepassing.
B)) Klasse 2
C)) Klasse 3
D)) Klasse 1

A

Oplossing;
D)) Klasse 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke klasse hefboom is een kruiwagen?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De hefboomklasse is hier niet van toepassing.
B)) Klasse 3
C)) Klasse 2
D)) Klasse 1

A

Oplossing;
C)) Klasse 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke klasse hefboom is een pincet?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Klasse 2
B)) Klasse 1
C)) De hefboomklasse is hier niet van toepassing.
D)) Klasse 3

A

Oplossing;
D)) Klasse 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke formule m.b.t. een tandwieloverbrenging is correct? (waarbij; z = aantal tanden, n = toerental, 1 is het aangedreven tandwiel; 2 is het gedreven tandwiel)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) MV = z1/z2 = n2/n1 = overbrengingsverhouding
B)) MV = z2/z1 = n1/n2 = overbrengingsverhouding
C)) MV = z1/z2 = n1/n2 = overbrengingsverhouding
D)) MV = z1/z2 = n1/n2 = 1/overbrengingsverhouding
E)) MV = z1/z2 = n2/n1 = 1/overbrengingsverhouding

A

Oplossing;
B)) MV = z2/z1 = n1/n2 = overbrengingsverhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke uitspraak of uitspraken zijn waar? (meerdere antwoorden mogelijk, maar niet noodzakelijk.)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Als het mechanisch voordeel gelijk is aan 2 dan zal (o.a.) het aanwezige koppel verdubbelen.
B)) Als het mechanisch voordeel gelijk is aan 2 dan zal (o.a.) het toerental verdubbelen.
C)) Als het mechanisch voordeel gelijk is aan 2 dan zal (o.a.) de overbrengingsverhouding gelijk zijn aan 2.
D)) Als het mechanisch voordeel gelijk is aan 2 dan zal (o.a.) het aantal tanden van het aangedreven tandwiel dubbel zo groot zijn als dat van het gedreven tandwiel.
E)) Geen correct antwoord.

A

Oplossingen;
A)) Als het mechanisch voordeel gelijk is aan 2 dan zal (o.a.) het aanwezige koppel verdubbelen.
C)) Als het mechanisch voordeel gelijk is aan 2 dan zal (o.a.) de overbrengingsverhouding gelijk zijn aan 2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe groot is het aantal tanden van het gedreven tandwiel indien het gedreven tandwiel draait aan 360 toeren per minuut en het aangedreven tandwiel met 60 tanden draait aan 120 toeren per minuut.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) z = 120
B)) z = 30
C)) z = 180
D)) Geen correct antwoord.
E)) z = 20

A

Oplossing;
E)) z = 20

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe groot is het aantal tanden van het gedreven tandwiel indien het gedreven tandwiel draait aan 144 toeren per minuut, terwijl het aangedreven tandwiel 48 tanden heeft en het mechanisch voordeel gelijk is aan 2.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) z = 24
B)) z = 160
C)) z = 16
D)) z = 96
E)) z = 144

A

Oplossing;
D)) z = 96

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe groot is de overbrengingsverhouding indien het gedreven tandwiel met 48 tanden draait aan 480 toeren per minuut en het aangedreven tandwiel draait aan 240 toeren per minuut.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) overbrengingsverhouding = 10
B)) overbrengingsverhouding = 1/2
C)) overbrengingsverhouding = 2
D)) overbrengingsverhouding = 20
E)) overbrengingsverhouding = 1/20

A

Oplossing;
B)) overbrengingsverhouding = 1/2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe groot is de overbrengingsverhouding indien het aangedreven tandwiel draait aan 40 toeren per minuut, het gedreven tandwiel 20 tanden heeft en er een mechanisch voordeel is van 1/3?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) overbrengingsverhouding = 2
B)) overbrengingsverhouding = 0,5
C)) overbrengingsverhouding = 0,2
D)) overbrengingsverhouding = 1/3
E)) overbrengingsverhouding = 3

A

Oplossing;
D)) overbrengingsverhouding = 1/3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe groot is de overbrengingsverhouding indien het aangedreven tandwiel 60 tanden heeft en draait aan een toerental van 240 toeren per minuut, terwijl het gedreven tandwiel 12 tanden heeft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) overbrengingsverhouding = 1/4 = 0,25
B)) overbrengingsverhouding = 1/5
C)) overbrengingsverhouding = 4
D)) overbrengingsverhouding = 3
E)) overbrengingsverhouding = 5

A

Oplossing;
B)) overbrengingsverhouding = 1/5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe groot is het toerental van het gedreven tandwiel met 90 tanden, indien het aangedreven tandwiel draait aan 900 toeren per minuut en het mechanisch voordeel gelijk is aan 1/3?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) n = 2700 toeren per minuut
B)) n = 270 toeren per minuut
C)) n = 100 toeren per minuut
D)) n = 300 toeren per minuut
E)) n = 30 toeren per minuut
t

A

Oplossing;
A)) n = 2700 toeren per minuut

Opmerking(en):
Algemeen: MV = z2/z1 = n1/n2. → n2 = n1 / MV = 900 / (1/3) = 900 ∙ 3 = 2700 toeren/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe groot is het toerental van het gedreven tandwiel met 45 tanden, indien het aangedreven tandwiel draait aan 90 toeren per minuut en de overbrengingsverhouding gelijk is aan 3?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) n = 15 toeren per minuut
B)) n = 180 toeren per minuut
C)) n = 135 toeren per minuut
D)) n = 270 toeren per minuut
E)) n = 30 toeren per minuut

A

Oplossing;
E)) n = 30 toeren per minuut

Opmerking(en):
Algemeen: MV = z2/z1 = n1/n2 = overbrengingsverhouding → n2 = 90 / 3 = 30

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe groot is het MV van een tandwieloverbrenging indien het gedreven tandwiel met 24 tanden draait aan 36 toeren per minuut, terwijl het aangedreven tandwiel 12 tanden heeft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) MV = 1/3
B)) MV = 2/3
C)) MV = 2
D)) MV = 3
E)) MV = 1/2

A

Oplossing;
C)) MV = 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe groot is het MV van een tandwieloverbrenging indien het gedreven tandwiel draait aan 500 toeren per minuut, het gedreven tandwiel 100 tanden heeft en de overbrengingsverhouding gelijk is aan 3?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Geen correct antwoord.
B)) MV = 3
C)) MV = 1/5
D)) MV = 1/3
E)) MV = 5

A

Oplossing;
B)) MV = 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke tandwieloverbrenging(en) kan men gebruiken indien de assen van de tandwielen niet evenwijdig staan t.o.v. elkaar. (meerdere antwoorden mogelijk, maar niet noodzakelijk)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Worm-Wormwielen.
B)) Tandwielen met schuine vertanding.
C)) Kegel- of conische tandwielen
D)) Tandwielen met rechte vertandingen.
E)) Planetaire overbrenging.

A

Oplossingen;
A)) Worm-Wormwielen.
C)) Kegel tandwielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waarom is het MV van een worm-wormwiel overbrenging altijd (veel) groter dan 1.

A

Omdat de overbrengingsverhouding van een worm-wormwiel overbrenging enkel afhangt van het aantal tanden van het wormwiel. Praktisch gezien zal een worm-/tandwiel al snel meer dan 7 tanden bevatten, waardoor het MV ook groter al snel meer dan 7 zal zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Geef 2 redenen waarom het interessant kan zijn om een (auto)lift te ontwerpen met een worm-wormwiel overbrenging.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Voor de veiligheid aangezien een worm-wormwiel overbrenging enkel maar aangedreven kan worden bij de worm. Zo zal de last het worm-wormwiel niet kunnen aandrijven als de motorkracht weg valt waardoor de lift niet naar onder zakt/stort.
B)) Omdat men met hetzelfde worm en wormwiel verschillende overbrengingsverhouding en snelheden kan realiseren. Zo kan er bijvoorbeeld een MV zijn van 2 als de motor rechtsom draait, terwijl het MV 3 kan zijn als de motor met hetzelfde toerental linksom draait.
C)) Omdat een worm-wormwiel overbrenging relatief onderhoudsvriendelijk is (t.o.v. andere tandwieloverbrengingen).
D)) Omdat een worm-wormwiel overbrenging relatief goedkoop is (t.o.v. andere tandwieloverbrengingen).
E)) Om een groot MV te bekomen. Zo kan men met een relatief zwakke motor toch een vrij grote last opheffen.

A

Oplossingen;
A)) Voor de veiligheid aangezien een worm-wormwiel overbrenging enkel maar aangedreven kan worden bij het wormwiel. Zo zal de last het worm-wormwiel niet kunnen aandrijven als de motorkracht weg valt waardoor de lift niet naar onder zakt/stort.
E)) Om een groot MV te bekomen. Zo kan men met een relatief zwakke motor toch een vrij grote last opheffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe groot is het toerental van het wormwiel met 20 tanden indien de worm draait aan een toerental van 100 toeren per minuut?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Niet te bepalen met deze gegevens.
B)) n = 100 toeren per minuut
C)) n = 5 toeren per minuut
D)) n = 500 toeren per minuut
E)) n = 2000 toeren per minuut

A

Oplossing;
C)) n = 5 toeren per minuut

Verklaring;
De eerste minuut van de onderstaande video past perfect bij deze vraag. In deze video heeft men een (rode) worm en een ingrijpend (blauw) wormwiel met 20 tanden.
Zoals je in de video kan zien moet men de (rode) worm 20 keren ronddraaien vooraleer het (blauwe) wormwiel met 20 tanden 1 omwenteling heeft gemaakt.
Wanneer de (rode) worm dan 100 keren (per minuut) ronddraait wil dit zeggen dat het (blauwe) ingrijpende wormwiel maar 5 keren (per minuut) ronddraait. De snelheid wordt dus 20 keren kleiner. (Deze factor van 20 is enkel afhankelijk van het aantal tanden van het ingrijpende wormwiel en geeft tegelijkertijd ook het mechanisch voordeel weer.)
Video: https://www.youtube.com/watch?v=n1Nid9yb8OE

32
Q

Hoe groot is het toerental van de worm indien het wormwiel draait 200 toeren per minuut en het wormwiel 40 tanden heeft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) n = 8000 toeren per minuut
B)) n = 200 toeren per minuut
C)) n = 1000 toeren per minuut
D)) Niet te bepalen met deze gegevens.
E)) n = 5 toeren per minuut

A

Oplossing;
A)) n = 8000 toeren per minuut

33
Q

Hoe groot is het MV van een worm-wormwiel overbrenging indien het wormwiel 40 tanden heeft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) MV = 1/40
B)) MV = 0
C)) MV = 1
D)) MV = 40
E)) Niet te bepalen met deze gegevens.

A

Oplossing;
D)) MV = 40

34
Q

Hoe groot is het MV bij een enkelvoudige, vaste katrol (“single fixed pulley”)?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) MV = 2
B)) MV = 0,5
C)) MV = 1
D)) Geen correct antwoord.

A

Oplossing;
C)) MV = 1

35
Q

Hoe groot is het MV bij een enkelvoudige, losse katrol (“single movable pulley”)?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) MV = 0,5
B)) MV = 2
C)) Geen correct antwoord.
D)) MV = 1

A

Oplossing;
B)) MV = 2

36
Q

Waarvoor wordt een enkelvoudige, vaste katrol (“single fixed pulley”) gebruikt?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om de kracht van richting te doen veranderen.
B)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om de snelheid van het systeem te doen veranderen.
C)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om de grootte van de kracht te veranderen.
D)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om een MV te bekomen.

A

Oplossing;
A)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om de kracht van richting te doen veranderen.

37
Q

Wat is de definitie van het zwaartepunt?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het zwaartepunt is het middelpunt van het voorwerp.
B)) Het zwaartepunt is het punt ten opzichte waarvan de massa van dat object in evenwicht is.
C)) Het zwaartepunt is het zwaarste gedeelte van een voorwerp.
D)) Het zwaartepunt is het punt waar het gewicht van het volledige voorwerp zichzelf opheft.

A

Oplossing;
B)) Het zwaartepunt is het punt ten opzichte waarvan de massa van dat object in evenwicht is.

38
Q

“Welke vorm van spanning/belasting wordt hier beschreven?
““Op een voorwerp werken twee tegengestelde krachten vlak langs elkaar. De krachten werken loodrecht op de lengterichting van het voorwerp.”””
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Belasting op druk (of drukspanning)
B)) Belasting op buiging (of buigspanning)
C)) Belasting op wringing (of wringspanning)
D)) Belasting op afschuiving (of afschuifspanning)
E)) Belasting op trek (of trekspanning)

A

Oplossing;
D)) Belasting op afschuiving (of afschuifspanning)

39
Q

Welke soort belasting/spanning treedt op als er in de lengterichting van een staaf gebieden zijn met zowel trek- als drukspanning?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Belasting op trek (of trekspanning)
B)) Belasting op buiging (of buigspanning)
C)) Belasting op afschuiving (of afschuifspanning)
D)) Belasting op wringing (of wringspanning)

A

Oplossing;
B)) Belasting op buiging (of buigspanning)

40
Q

Hoeveel Pascal is 1 bar?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) 1 bar = 101 325 Pa
B)) 1 bar = 1 Pa
C)) 1 bar = 1/101 325 Pa
D)) 1 bar = 1/100 000 Pa
E)) 1 bar = 100 000 Pa

A

Oplossing;
E)) 1 bar = 100 000 Pa

41
Q

Hoeveel bar is 1 Pascal?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) 1 Pa = 100 000 bar
B)) 1 Pa = 1 bar
C)) 1 Pa = 1/101 325 bar
D)) 1 Pa = 101 325 bar
E)) 1 Pa = 1/100 000 bar

A

Oplossing;
E)) 1 Pa = 1/100 000 bar

42
Q

Hoeveel psi is 1 bar?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) 1 bar ≈ 1/14,5 psi
B)) 1 bar ≈ 1/1 450 000 psi
C)) 1 bar ≈ 1 450 000 psi
D)) 1 bar ≈ 14,5 psi
E)) 1 bar = 1 psi

A

Oplossing;
D)) 1 bar ≈ 14,5 psi

43
Q

Hoeveel bar is 1 psi?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) 1 psi ≈ 1/14,5 bar
B)) 1 psi ≈ 1 450 000 bar
C)) 1 psi ≈ 14,5 bar
D)) 1 psi = 1 bar
E)) 1 psi ≈ 1/1 450 000 bar

A

Oplossing;
A)) 1 psi ≈ 1/14,5 bar

44
Q

Een waterton met een hoogte van 200 cm is volledig gevuld waardoor de druk onderaan de ton 20 kPa is. Hoe groot is de druk op 60 cm t.o.v. de bodem?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) p = 7 kPa
B)) p = 6 kPa
C)) p = 4 kPa
D)) p = 14 kPa
E)) p = 3 kPa

A

Oplossing;
D)) p = 14 kPa

Opmerking(en):
Algemeen: p = 20000 * (200 - 60)/200 = 20000 * 140/200 = 20000 * 0,7

45
Q

Een waterton met een hoogte van 200 cm is volledig gevuld waardoor de druk onderaan de ton 20 kPa is. Hoe groot is de druk op een diepte van 40 cm?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) p = 8 kPa
B)) p = 2 kPa
C)) p = 4 kPa
D)) p = 12 kPa
E)) p = 16 kPa

A

Oplossing;
C)) p = 4 kPa

Opmerking(en):
Algemeen: p = 20000 * 40/200

46
Q

Een ton met water is volledig gevuld waardoor de druk onderaan de ton 5 kPa is. Een tweede ton is tot op hetzelfde niveau gevuld met water. Hoe groot is de druk op de bodem van deze tweede ton als de ton zelf dubbel zo hoog is als de eerste ton?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) p = 1,25 kPa
B)) p = 10 kPa
C)) p = 2,5 kPa
D)) p = 25 kPa
E)) p = 5 kPa

A

Oplossing;
E)) p = 5 kPa

Opmerking(en):
Algemeen: De statische druk is namelijk onafhankelijk van de hoogte van het vat, maar afhankelijk van de hoogte van vloeistof.

47
Q

Een ton met water is volledig gevuld waardoor de druk onderaan de ton 5 kPa is. Voor hoeveel procent is de ton gevuld indien de druk onderaan de ton 1,5 kPa is?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) V = 30 %
B)) V = 70 %
C)) V = 80 %
D)) V = 60 %
E)) V = 20 %

A

Oplossing;
A)) V = 30 %

Opmerking(en):
Algemeen: p = 1500/5000 = 15/50 = 3/10

48
Q

Wat zegt de wet van Pascal? (definitie)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De wet van Pascal stelt dat de druk gelijk is aan de hoeveelheid kracht die uitgeoefend wordt op een oppervlakte van 1 m²
B)) De wet van Pascal stelt dat een druk uitgeoefend op een (ingesloten) vloeistof zich ongewijzigd voortplant in elke richting.
C)) De wet van Pascal stelt dat de druk in een vloeistof recht evenredig toeneemt met de diepte.
D)) De wet van Pascal stelt dat het niveau van de vloeistof in vaten die met elkaar verbonden hetzelfde is.
E)) De wet van Pascal stelt dat de druk gelijk is aan de oppervlakte waar een kracht van 1 N op inwerkt.

A

Oplossing;
B)) De wet van Pascal stelt dat een druk uitgeoefend op een (ingesloten) vloeistof zich ongewijzigd voortplant in elke richting.

49
Q

Hoe kan je het MV van een hydraulische lift bepalen? (meerdere antwoorden mogelijk, maar niet noodzakelijk)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het MV van een hydraulische lift met een in- en uitgaande zuiger is gelijk aan de verhouding tussen de kracht die de uitgaande zuiger kan leveren en de kracht die men op de ingaande zuiger aanlegt.
B)) Het MV van een hydraulische lift met een in- en uitgaande zuiger is gelijk aan de verhouding tussen de afstand die de uitgaande zuiger aflegt bij een beweging en de afstand die de ingaande zuiger daarbij aflegt.
C)) Het MV van een hydraulische lift met een in- en uitgaande zuiger is gelijk aan de verhouding tussen het volume aan hydraulische olie dat verplaatst wordt bij de uitgaande zuiger en het volume dat verplaatst wordt bij de ingaande zuiver.
D)) Het MV van een hydraulische lift met een in- en uitgaande zuiger is gelijk aan de verhouding tussen de zuigeroppervlakte van de uitgaande zuiger en de zuigeroppervlakte van de ingaande zuiger.
E)) Het MV van een hydraulische lift met een in- en uitgaande zuiger is gelijk aan de verhouding tussen de druk bij de uitgaande zuiger en de druk bij de ingaande zuiger.

A

Oplossingen;
A)) Het MV van een hydraulische lift met een in- en uitgaande zuiger is gelijk aan de verhouding tussen de kracht die de uitgaande zuiger kan leveren en de kracht die men op de ingaande zuiger aanlegt.
D)) Het MV van een hydraulische lift met een in- en uitgaande zuiger is gelijk aan de verhouding tussen de zuigeroppervlakte van de uitgaande zuiger en de zuigeroppervlakte van de ingaande zuiger.

Opmerking(en):
C)) What goes in, must come out. Indien het verplaatste volume olie zou afnemen dan zit men met een lek. Daarnaast kan het verplaatste volume nooit toenemen, tenzij er een bijkomende instroom is, maar daar is geen spraken van.
E)) De druk is overal in het systeem hetzelfde (= wet van Pascal.)

50
Q

Hoe bepaal je bij een hydraulisch systeem met twee zuigers hoe groot de kracht is die een zuiger kan leveren (= output) op basis van de kracht die men op de andere zuiger moet aanleggen en de bijhorende zuigeroppervlakten?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) F2 = A2 / (A1 * F1)
B)) F2 = F1 * A2/A1
C)) F2 = A1 * A2 / F1
D)) F2 = A1 / (A2 * F2)
E)) F2 = F1 * A1/A2

A

Oplossing;
B)) F2 = F1 * A2/A1

51
Q

Hoe bepaal je bij een hydraulisch systeem met twee zuigers hoe groot de afstand is die de eerste zuiger aflegt op basis van de afstand die de tweede zuiger aflegt en de krachten op de zuigers?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) x1 = F2 * F1 / x2
B)) x1 = x2 * F2/F1
C)) x1 = F1 / (F2 * x2)
D)) x1 = F2 / (F1 * x2)
E)) x1 = x2 * F1/F2

A

Oplossing;
B)) x1 = x2 * F2/F1

52
Q

Hoe bepaal je bij een hydraulisch systeem met twee zuigers hoe groot de kracht is die een zuiger kan leveren (= output) op basis van de kracht die men op de andere zuiger moet aanleggen en de afstanden die de bijhorende zuigers afleggen?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) F2 = x2 / (x1 * F1)
B)) F2 = x1 / (x2 * F2)
C)) F2 = F1 * x1/x2
D)) F2 = x1 * x2 / F1
E)) F2 = F1 * x2/x1

A

Oplossing;
C)) F2 = F1 * x1/x2

53
Q

Hoe groot is de druk aan de uitgaande zuiger als de hydraulische lift een MV heeft van 4 en de druk bij de zuiger van de input gelijk is aan 5 bar.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) p = 5/4 bar.
B)) p = 20 bar.
C)) p = 80 bar.
D)) p = 5 bar.
E)) p = 5/16 bar.

A

Oplossing;
D)) p = 5 bar.

Opmerking(en):
Algemeen: ( = Wet van Pascal)

54
Q

Wat zegt de wet van communicerende vaten? (definitie)

(Hier moet ik zelf nog antwoordmogelijkheden toevoegen)

A

De wet van de communicerende vaten stelt dat in brede, open, met elkaar verbonden vaten die gevuld zijn met dezelfde vloeistof bevinden de vloeistofniveaus zich op hetzelfde niveau.

55
Q

Waar is de opwaartse kracht die een (gedeeltelijk of volledig) ondergedompeld lichaam ervaart afhankelijk van?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De opwaartse kracht is rechtstreeks afhankelijk van de dichtheid van het lichaam dat (gedeeltelijk of volledig) ondergedompeld wordt.
B)) De opwaartse kracht is rechtstreeks afhankelijk de druk in de vloeistof.
C)) Geen correct antwoord
D)) De opwaartse kracht is rechtstreeks afhankelijk van het gewicht van het lichaam dat (gedeeltelijk of volledig) ondergedompeld wordt.

A

Oplossing;
C)) Geen correct antwoord

Opmerking(en):
D)) De opwaartse kracht is niet afhankelijk van het gewicht van het voorwerp, maar indien het voorwerp niet volledig ondergedompeld is, dan zal de opwaartse kracht wel gelijk zijn aan het gewicht van het lichaam.

56
Q

Welk begrip beschrijft het gewicht van het verplaatste volume wanneer een lichaam ondergedompeld wordt in een fluïda?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het schijnbaar gewicht
B)) De zwaartekracht
C)) De opwaartse kracht
D)) De normaalkracht
E)) Geen correct antwoord.

A

Oplossing;
C)) De opwaartse kracht

57
Q

Een persoon in een vacuüm weegt … als/dan bij atmosferische druk.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) meer
B)) minder
C)) even veel

A

Oplossing;
A)) meer

Opmerking(en):
Algemeen: In een vacuüm weeg je meer, omdat de atmosferisch druk geen opwaartse kracht kan uitoefenen. - Zo zal je ook minder wegen als je ondergedompeld bent in water.

58
Q

Een massieve blok hout zinkt in vloeibare paraffine (800 kg/m³), maar drijft in water. Welke dichtheid kan deze massieve blok hout hebben?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Niet te bepalen.
B)) 1080 kg/m³
C)) 680 kg/m³
D)) 880 kg/m³

A

Oplossing;
D)) 880 kg/m³

59
Q

Als we een bepaald voorwerp aan een dynamometer (= kracht-/gewichtsmeter) hangen meten we een gewicht van 20,0 N. Dompelen we het voorwerp onder in water dan meten we nog een gewicht van 8,0 N. Welke dichtheid heeft het voorwerp?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) 16,7 g/cm³
B)) Geen correct antwoord.
C)) 0,167 g/cm³
D)) 1,67 g/cm³
E)) 167 g/cm³

A

Oplossing;
D)) 1,67 g/cm³

Verklaring;
Vooraleer over te gaan naar de berekening gaan we eerst eens stilstaan bij wat er gevraagd wordt. Er wordt gevraagd naar de dichtheid van het voorwerp. Om die dichtheid te kunnen bepalen moeten we de massa en het volume kennen, maar die zijn niet (rechtstreeks) gegeven. Wat we wel weten is het volgende;
* het gewicht van het voorwerp en daar kunnen wel de massa uit bepalen.
* het voorwerp is volledig ondergedompeld is, waardoor het verplaatste volume gelijk is aan het volume van het voorwerp.

Stap 1: De massa bepalen.
Aangezien het voorwerp buiten de vloeistof 20 N weegt kunnen we de massa bepalen. m = 20/9,81 = 2,039 kg

Stap 2: Het volume bepalen.
Om het volume van het (volledig) ondergedompelde voorwerp te plaatsen gaan we het verplaatste volume via de opwaartse kracht moeten bepalen. Daarvoor moeten we wel eerst de opwaartse kracht bepalen en dat kunnen we doen door het verschil te nemen van het gewicht buiten de vloeistof en het (schijnbaar) gewicht in de vloeistof, wat dan uitkomt op een schijnbaar gewicht van 12 N. (Fopw = G – Gs = 20 – 8 = 12 N)
Op basis van die opwaartse kracht, de dichtheid van de vloeistof en de valversnelling kan men het verplaatste volume bepalen wat dan gelijk is aan het volume van het voorwerp (aangezien die volledig ondergedompeld is). V = 12/(1000*9,81) = 0,00122 m³

Stap 3: Dichtheid van de stof.
ρ = m/V = 2,039/0,00122 = 1670 kg/m³

60
Q

Hoe verandert de grootte van een optredend moment als de afstand tot het rotatiepunt verdubbelt terwijl de aangelegde kracht constant blijft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De grootte van het optredende krachtmoment zal vier keren kleiner worden.
B)) De grootte van het optredende krachtmoment zal halveren.
C)) De grootte van het optredende krachtmoment zal verdubbelen.
D)) De grootte van het optredende krachtmoment zal vier keren groter worden.
E)) De grootte van het optredende krachtmoment zal constant blijven.

A

Oplossing;
C)) De grootte van het optredende krachtmoment zal verdubbelen.

61
Q

Hoe zal de afstand tot het rotatiepunt moeten veranderen als men het krachtmoment wil halveren terwijl men dezelfde kracht blijft aanleggen?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Dit is niet mogelijk door de afstand tot het rotatiepunt te veranderen.
B)) De afstands zal half zo groot moeten worden.
C)) De afstand tot het rotatiepunt zal vier keren zo klein moeten worden.
D)) De afstands zal dubbel zo groot moeten worden.
E)) De afstand tot het rotatiepunt zal vier keren zo groot moeten worden.

A

Oplossing;
B)) De afstands zal half zo groot moeten worden.

62
Q

Hoe moet de aangelegde kracht veranderen indien men de afstand tot het rotatiepunt halveert terwijl men het optredende krachtmoment constant wil houden.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De aangelegde kracht moet verdubbelen.
B)) De aangelegde kracht moet vier keren kleiner worden.
C)) Dit is niet mogelijk door de grootte van de aangelegde kracht te veranderen.
D)) De aangelegde kracht moet vier keren zo groot worden.
E)) De aangelegde kracht moet halveren.

A

Oplossing;
A)) De aangelegde kracht moet verdubbelen.

63
Q

Hoe groot is het optredende krachtmoment indien de een kracht van 200 N aangrijpt op 20 cm afstand t.o.v. het rotatiepunt?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) F = 4 kN
B)) F = 1 kN
C)) F = 10 N
D)) F = 40 N
E)) F = 0,1 ?

A

Oplossing;
D)) F = 40 N

64
Q

Wat kan je bij een klasse 1 hefboom zeggen over de onderlinge ligging van het rotatiepunt en de aangrijpingspunten van de inputkracht en de last?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Bij een klasse 1 hefboom liggen de input kracht en last even ver van het rotatiepunt.
B)) Bij een klasse 1 hefboom ligt de input kracht altijd tussen het rotatiepunt en last.
C)) Bij een klasse 1 hefboom ligt het rotatiepunt altijd tussen de kracht die men er insteekt en de last.
D)) Bij een klasse 1 hefboom ligt de last altijd tussen het rotatiepunt en de input kracht.

A

Oplossing;
C)) Bij een klasse 1 hefboom ligt het rotatiepunt altijd tussen de kracht die men er insteekt en de last.

65
Q

Wat kan je bij een klasse 3 hefboom zeggen over de onderlinge ligging van het rotatiepunt en de aangrijpingspunten van de inputkracht en de last?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Bij een klasse 3 hefboom ligt het rotatiepunt altijd tussen de kracht die men er insteekt en de last.
B)) Bij een klasse 3 hefboom ligt de input kracht altijd tussen het rotatiepunt en last.
C)) Bij een klasse 3 hefboom ligt de last altijd tussen het rotatiepunt en de input kracht.
D)) Bij een klasse 3 hefboom liggen de input kracht en last even ver van het rotatiepunt.

A

Oplossing;
B)) Bij een klasse 3 hefboom ligt de input kracht altijd tussen het rotatiepunt en last.

66
Q

Hoe groot is het mechanisch voordeel van een hefboom waar de inputkracht 100 N is terwijl de last zelf 200 N is?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) MV = 1/3
B)) MV = 3
C)) MV = 1/2
D)) MV = 1
E)) MV = 2

A

Oplossing;
E)) MV = 2

67
Q

Hoe groot is het mechanisch voordeel van een klasse 2 hefboom indien de afstand tussen de inputkracht en het rotatie-/steunpunt 100 cm is terwijl de afstand tussen de inputkracht en de last (= output) gelijk is aan 20 cm?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) MV = 5/4
B)) MV = 1/5
C)) MV = 4/5
D)) MV = 1/4
E)) MV = 5

A

Oplossing;
A)) MV = 5/4

Opmerking(en):
Algemeen: Dit is een valkuil! Bij afstanden gaat het altijd over de afstand van de kracht t.o.v. het rotatie-/steunpunt. Aangezien het hier gaat over een klasse 2 hefboom zal de last tussen het steunpunt en de inputkracht liggen. Dit wil zeggen dat de last (100 – 20 =) 80 cm ligt van het rotatie- /steunpunt. Hierdoor is het mechanisch voordeel gelijk aan 100/80 = 2

68
Q

Wat kan men zeggen over de snelheid van het gedreven tandwiel t.o.v. het aangedreven tandwiel indien het gedreven tandwiel meer tanden heeft dan het aangedreven tandwiel?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De snelheidsverhouding tussen de tandwielen is niet afhankelijk van het aantal tanden.
B)) De snelheid van het gedreven tandwiel is kleiner dan de snelheid van het aangedreven tandwiel.
C)) De snelheid van het gedreven tandwiel is groter dan de snelheid van het aangedreven tandwiel.

A

Oplossing;
B)) De snelheid van het gedreven tandwiel is kleiner dan de snelheid van het aangedreven tandwiel.

69
Q

Wat kan men zeggen over de snelheid van het aangedreven tandwiel t.o.v. het gedreven tandwiel indien het aangedreven tandwiel meer tanden heeft dan het gedreven tandwiel?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De snelheid van het aangedreven tandwiel is kleiner dan de snelheid van het gedreven tandwiel.
B)) De snelheid van het aangedreven tandwiel is groter dan de snelheid van het gedreven tandwiel.
C)) De snelheidsverhouding tussen de tandwielen is niet afhankelijk van het aantal tanden.

A

Oplossing;
A)) De snelheid van het aangedreven tandwiel is kleiner dan de snelheid van het gedreven tandwiel.

70
Q

Hoe zal de druk op de bodem van een open vloeistofkolom veranderen als de diameter van de vloeistofkolom verdubbeld indien de vloeistof aangevuld wordt waardoor het vloeistofniveau (= hoogte) hetzelfde blijft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De druk zal halveren.
B)) De druk zal constant blijven.
C)) De druk zal vier keren kleiner worden.
D)) De druk zal verdubbelen.
E)) De druk zal vier keren groter worden.

A

Oplossing;
B)) De druk zal constant blijven.

Opmerking(en):
Algemeen: Aangezien de vloeistof aangevuld wordt om het vloeistofniveau (= hoogte) constant te houden zal de druk op de bodem hetzelfde blijven. De statische druk op de bodem van het vat is niet afhankelijk van het volume, wel van de hoogte van het vloeistofniveau t.o.v. de bodem.

71
Q

Een open, verticale opslagtank is gevuld met een onbekende vloeistof. Welke factor of factoren kunnen nog een invloed hebben op de statische druk onderaan het vat? (meerdere antwoorden mogelijk, maar niet noodzakelijk)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het grondoppervlak van de bodem van het vat.
B)) De dichtheid van de vloeistof
C)) Het hoogteniveau
D)) De vorm van het vat
E)) Het volume van de vloeistof

A

Oplossingen;
B)) De dichtheid van de vloeistof
C)) Het hoogteniveau

72
Q

Hoe zal de grootte van de Archimedeskracht veranderen indien men het volume van een (volledig) ondergedompelde voorwerp verdubbeld?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De Archimedeskracht zal halveren.
B)) De Archimedeskracht is onafhankelijk van het ondergedompelde volume van het voorwerp.
C)) De Archimedeskracht is niet van toepassing bij voorwerpen die volledig of gedeeltelijk ondergedompeld zijn.
D)) De Archimedeskracht zal verdubbelen.

A

Oplossing;
D)) De Archimedeskracht zal verdubbelen.

Opmerking(en):
Algemeen: F,opwaarts = ρ,vloeistof ∙ V,verplaatst ∙ g

73
Q

Hoe zal de grootte van de Archimedeskracht veranderen indien de massa van een (volledig) ondergedompeld voorwerp halveert terwijl het volume constant blijft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De Archimedeskracht zal verdubbelen.
B)) De Archimedeskracht is niet van toepassing bij voorwerpen die volledig of gedeeltelijk ondergedompeld zijn.
C)) De Archimedeskracht zal halveren.
D)) De Archimedeskracht is onafhankelijk van de massa van het ondergedompelde voorwerp.

A

Oplossing;
D)) De Archimedeskracht is onafhankelijk van de massa van het ondergedompelde voorwerp.

Opmerking(en):
Algemeen: F,opwaarts = ρ,vloeistof ∙ V,verplaatst ∙ g = m,verplaatstevloeistof ∙ g | De opwaartse kracht is dus niet afhankelijk van de massa (of het gewicht) van het voorwerp dat (volledig) ondergedompeld is, maar wel van de massa van de verplaatste vloeistof!

74
Q

Hoe zal de grootte van de Archimedeskracht veranderen indien de dichtheid de vloeistof dubbel zo groot is?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De Archimedeskracht zal halveren.
B)) De Archimedeskracht zal verdubbelen.
C)) De Archimedeskracht is niet van toepassing bij voorwerpen die volledig of gedeeltelijk ondergedompeld zijn.
D)) De Archimedeskracht is onafhankelijk van de dichtheid van het fluïdum waar het voorwerp zich in bevindt.

A

Oplossing;
B)) De Archimedeskracht zal verdubbelen.

Opmerking(en):
Algemeen: F,opwaarts = ρ,vloeistof ∙ V,verplaatst ∙ g

75
Q

Hoe groot zal de Archimedeskracht (bij benadering) zijn op een blok met een volume van 1 m³ en een gewicht van 40 kN ondergedompeld is in water?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) F = 20 kN
B)) F = 30 kN
C)) F = 50 kN
D)) F = 40 kN
E)) F = 10 kN

A

Oplossing;
E)) F = 10 kN

Opmerking(en):
Algemeen: Eerst en voorzal heeft het gewicht van het (volledig) ondergedompelde voorwerp GEEN invloed op de optredende opwaartse kracht. De opwaartse kracht zal namelijk afhankelijk zijn van de dichtheid van het water, het verplaatse volume water (en de valversnelling). F = 1000 ∙ 9,81 ∙ 1 = 9810 N. Zoals net vermeld, het gewicht van het (volledig) ondergedompelde voorwerp is daar niet afhankelijk van!

76
Q

Hoe groot zal de Archimedeskracht (bij benadering) zijn op een blok met een volume van 1 000 cm³ en een dichtheid van 7 kg/dm³ die ondergedompeld is in water?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) F = 60 N
B)) F = 80 N
C)) F = 10 N
D)) F = 70 N
E)) F = 20 N

A

Oplossing;
C)) F = 10 N

Opmerking(en):
Algemeen: Eerst en voorzal heeft het gewicht van het (volledig) ondergedompelde voorwerp GEEN invloed op de optredende opwaartse kracht. De opwaartse kracht zal namelijk afhankelijk zijn van de dichtheid van het water, het verplaatse volume water (en de valversnelling). F = 1000 ∙ 9,81 ∙ 0,001 = 9,81 N. Zoals net vermeld, het gewicht van het (volledig) ondergedompelde voorwerp is daar niet afhankelijk van!

77
Q

Wat is of zijn de juiste formule(s) voor het berekenen van de opwaartse (Archimedes)kracht die een (gedeeltelijk of volledig ondergedompeld) voorwerp in een fluïdum ervaart? (meerdere antwoorden mogelijk, maar niet noodzakelijk)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) F,opw = ρ∙V∙g , waarbij ρ = dichtheid van het voorwerp; V = volume voorwerp.
B)) F,opw = G , waarbij G = gewicht van het voorwerp.
C)) F,opw = m∙g , waarbij m = massa van het voorwerp.
D)) F,opw = ρ∙V∙g , waarbij ρ = dichtheid van het fluïdum; V = verplaatste/ingenomen volume is.
E)) F,opw = G , waarbij G = gewicht van het verplaatste/ingenomen volume aan vloeistof.

A

Oplossingen;
D)) F,opw = ρ∙V∙g , waarbij ρ = dichtheid van het fluïdum; V = verplaatste/ingenomen volume is.
E)) F,opw = G , waarbij G = gewicht van het verplaatste/ingenomen volume aan vloeistof.

Opmerking(en):
B)) Enkel bij een volledig ondergedompeld voorwerp. (ρ∙V∙g = m∙g = G, waarbij het gaat over de dichtheid van het fluïdum en het verplaatste/ingenomen volume is.)
C)) Enkel bij een volledig ondergedompeld voorwerp. (ρ∙V∙g = m∙g = G, waarbij het gaat over de dichtheid van het fluïdum en het verplaatste/ingenomen volume is.)