slim Flashcards

1
Q

risico factoren voor niet-rokers op longkanker

A

mee-roken, vrouw, tuberculose, radon blootstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het vena cava superior syndroom?

A

tumor groeit in of om de vena cava superior –> veroorzaakt stuwing
Gevolg: gezwollen hals/gezicht, hoofdpijn. Kan ook leiden tot herseninfarct.
! gezwollen ogen is een alarmsymptoom !
- tumor in vena cava is irresectbal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het syndroom van horner? Hoe behandel je dit

A

tumor groeit vanuit de longtop in een zenuw. Dit geeft klachten. Doordat het snel lokaal klachten geeft, is het vaak nog niet gemetastaseerd en kan het curatief behandeld worden door resectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat voor CT maak je bij verdenking longcarcinoom?

A

thorax en bovenbuik (voor eventuele metastase in lever of nier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat kan je bekijken met de bronchoscopie?

A

luchtwegen, kwabben en segmenten.
NIET de alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

via waar wordt door de EUS en EBUS een punctie genomen?
Wanneer transthoracale punctie?

A

EUS –> slokdarm
EBUS –> trachea
transthoracaal –> bij perifere tumoren voor onderzoek naar cytologie en histologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klinische stadiering longkanker + behandeling

A

Stadium 1: lokale tumor (een longkwab, geen metastase) → operatie

Stadium 2: lokale tumor ( grotere tumor of meerdere tumoren aan dezelfde kant) → operatie, eventueel met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie

Stadium 3: Lokaal gevorderde tumor (een helft vd borstkas maar met lymfeklieren in mediastinum) → operatie, eventueel met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie, doelgerichte therapie of chemo-radiotherapie + immunotherapie

stadium 4: uitgezaaide tumor → chemotherapie en/of immunotherapie of doelgerichte behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

betekenissen van R0, R1 en R2

A

R0 –> compleet resectabel
R1 –> microscopische tumorrest (geef adjuvante radiotherapie)
R2 –> macroscopische tumorrest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarom voorkeur chirurgie boven radiotherapie bij longcarcinomen?

A

kans op recidief verkleint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

standaard behandeling niet kleincellig longcarcinoom?

A

chirurgie, adjuvante chemotherapie en tegenwoordig ook immunotherapie
let op: stadium III en IV zijn niet te opereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

behandeling stadium III longcarcinoom

A

chemoradiotherapie, tegenwoordig ook adjuvante immunotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

behandeling stadium IV longkanker

A

chemotherapie, en waar mogelijk gerichte therapie en soms immunotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

algemene kenmerken plaveiselcelcarcinoom

A

centraal gelegen, ontstaan vanuit de bronchus, relatief grote tumoren met necrose.
Zeer sterke associatie met roken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

histologische kenmerken plaveiselcelcarcinoom

A
  1. necrotisch (holtevorming)
  2. verhoorning (keratine)
  3. desmosomen
  4. GEEN buisvorming en slijmvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

algemene kenmerken adenocarcinoom

A

stijgende incidentie, alveolair epitheel, perifeer gelegen, jongere leeftijd. Veel driver mutaties, zoals EFGR of KRAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

histologische kenmerken adenocarcinoom

A
  1. buisvormig
  2. intracytoplasmatisch slijm
  3. IHC: TTF1 (biomarker)
  4. GEEN verhoorning of desmosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

algemene kenmerken grootcellig longcarcinoom

A

kan overal in de long voorkomen, sterk geassocieerd met roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

histologische kenmerken grootcelling longcarcinoom

A
  1. middelgrote tot grote cellen
  2. vergrofd chromatine
  3. nucleoli duidelijk zichtbaar
  4. scherpe celgrenzen
  5. geen buisvorming, verhoorning of desmosomen
  6. subtype: grootcellig neuro-endocrien longcarcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

algemene kenmerken kleincellig longcarcinoom

A

centraal in de long, sterk gerelateerd aan roken, zeer aggresief, frequent gepaard met paraneoplastisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

histologische kenmerken kleincellige longcarcinomen

A
  1. op elkaar gedrukte, kleine-middelgrote cellen (monomorf)
  2. hele hoge kern/cytoplasma ratio
  3. kernen drukken tegen elkaar aan waardoor ze elkaar vervormen (kern moulding)
  4. egaal vergrofd chromatine
  5. geen / onopvallende nucleoli
  6. geen buisvorming, verhoorning of desmosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

contra indicaties voor transthoracale punctie

A

respiratoire insufficiëntie; monolong; pulmonale hypertensie; en stollingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verschil primaire vs secundaire lymfekliermetastase bij mamma carcinoom

A

primair: streven naar genezing. Dit zijn de schildwachterklier, okselklieren, parasternale klieren, klieren in het begin van de hals en supra- en infraclaviculaire klieren.
Secundair: niet meer te genezen. Dit zijn klieren aan contralaterale zijde, in de andere oksel, in de buik of hoger in de hals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

risicofactoren mammacarcinoom voor de man

A

obesitas, testiculaire afwijking, bestraling thorax en etniciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waarom is er een toenemende incidentie voor mamma carcinoom?

A

vergrijzing, populatiegroei en starten van screenen op borstkanker (BVO)
Door screenen is er stage-migration: screeningsmethodes worden steeds gevoeliger. Hierdoor worden tumoren steeds eerder gevonden. Meer stadium 1 tumoren worden bijvoorbeeld gevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

waarom neemt de sterfte van borstkanker af, als de incidentie toeneemt?

A

Dit heeft te maken met stage-migration. Doordat meer tumoren in een eerder stadium gevonden worden, kan je beter behandelen. Meer mensen komen in aanmerking voor de in opzet curatieve behandeling (en dit lukt ook)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

verschil familiar mammacarcinoom en hereditair mammacarcinoom

A

Bij familiar mammacarcinoom komt het veel voor in de familie, maar is er geen erfelijke factor.
Bij hereditair mammacarcinoom is er een aantoonbare erfelijke factor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wanneer denken aan erfelijke vorm mammacarcinoom?

A
  • familiar voorkomen
  • jonge leeftijd bij diagnose
  • meerdere keren mammacarcinoom bij dezelfde persoon
  • man met borstkanker
  • combinaties van BRCA gemuteerde gerelateerde carcinomen (mamma, ovarium etc)
28
Q

indicatie voor MRI bij mammacarcinoom

A
  • screening van hoogrisico patienten
  • diagnostische discrepantie tussen onderzoeken
  • lobulair mammacarcinoom
  • wens tot borstsparende operatie
29
Q

voor- en nadelen van histologisch onderzoek als preoperatieve diagnostiek

A

voordelen:
- classificerende diagnose; onderscheid in situ en invasief
- bepalen receptor status

nadelen:
- uitslag kan enkele werkdagen duren

30
Q

twee fibro-epithelia tumoren van de borst

A
  1. fibroadenoom: sterke begrenzing. Bestaat uit 2 componenten: bindweefsel en epitheel. Epitheel is tweelagig
  2. phyllodes tumor: zeldzame tumor, meest voorkomend rond 60ste levensjaar
31
Q

verschil DCIS en LCIS

A

DCIS: groeit in de buissystemen. Microkalk zichtbaar, cellen sterk begrensd

LCIS: meestal geen calcificaties. Diffuus en bilateraal door verlies E-cadherine

32
Q

waar wordt door de patholoog naar gekeken bij mamma carcinoom?

A

subtype, diameter, differentiatie graad, therapierespons, ER/PR status, HER2 status, radicaliteit en lymfeklierstatus.

33
Q

op welke manieren kan de radioloog de mammacarcinoom preoperatief markeren zodat er daarna geopereerd kan worden?

A

draadje
radioactieve bron (jodium125 zaadje)

34
Q

Waarom radiotherapie als adjuvante therapie na een chirurgische mamma ingreep?

A
  1. Altijd na MST
  2. Grote tumor met slechte kenmerken, na de radicale resectie
  3. locoregionaal na okselkliertoilet met meer dan 3 aangedane lymfekliermetastase
35
Q

Waarom systemische therapie als adjuvante therapie na een chirurgische mamma ingreep?

A

micrometastase tegengaan

36
Q

waarom chemotherapie als neo-adjuvante therapie?

A
  1. hele lichaam pre-operatief behandelen
  2. kijken of de tumor op de chemotherapie reageert
  3. creert tijd om te testen of de patient erfelijk belast is –> aanpassen behandeling?
  4. Als de tumor goed reageert –> betere borstsparende behandeling mogelijk
37
Q

welke 4 opties zijn er voor borst reconstructie?

A
  1. oncoplatische chirurgie
  2. prothese reconstructie (met tissue expander)
  3. autoloog weefsel met prothese reconstructie (met tissue expander)
  4. DIEP lap (met volledig autoloog weefsel)
38
Q

primaire totale borst reconstructie

A

borst wordt in dezelfde operatie als de ablatio gereconstrueerd. Kan bij:
1. preventieve huidsparende amputaties
2. huidsparende amputaties
Belangrijk: patient krijgt geen bestraling

39
Q

secundaire totale borst reconstructie

A

Reconstructie enige tijd na de amputatie

40
Q

tertiare totale borst reconstructie

A

een tweede reconstructie, omdat de eerste niet goed was/ niet naar wens was oid

41
Q

voordelen en nadelen van directe reconstructie

A

voordelen: minder operaties, cosmetisch fraaier resultaat, psychische voordelen
nadelen: patient moet snel beslissen, logistiek moeilijker te plannen, niet geschikt voor mensen die ook nog radiotherapie moeten ondergaan, meer kans op complicaties

42
Q

(contra-) indicaties voor oncoplastische chirurgie

A

indicaties:
assymetrie
grote tumor in kleine borst
ptosis (hangende borst)
wens voor kleinere borsten
patienten die niet in aanmerking komen voor latere plastische chirurgie

contra-indicatie:
T4 tumor
hoge kans op irradicale resectie
multicentrische mammacarcinoom
microcalcificaties door hele mamma
inflammatoir carcinoom

43
Q

prothese reconstructie

A

twee fase reconstructie:
1. tissue expander (water gevulde ballon) wordt geplaatst onder de huid
2. na 3 maanden definitieve prothese

44
Q

voor- en nadelen prothese reconstructie

A

voordelen:
relatief eenvoudig
korte OK-duur
geen extra littekens
geen desastreuze complicaties

nadelen:
twee ingrepen
voelt minder natuurlijk
kans op kapselcontractuur of malpositie
kan niet na radiotherapie
vaak revisie nodig

45
Q

autoloog weefsel met prothese reconstructie

A

de m. latissimus dorsi wordt gebruikt
dezelfde stappen als normale prothese reconstructie

46
Q

voor- en nadelen autologe reconstructie

A

voordelen:
gemiddelde moeilijkheidsgraad
goed doorbloed weefsel
kan worden toegepast na radiotherapie
geen desastreuze complicaties

nadelen:
opofferen rugspier
extra littekens
patient draaien tijdens operatie
twee ingrepen
risico op kapselcontractuur en prothese malpositie

47
Q

volledig autologe reconstructie (DIEP lap)

A

buikweefsel wordt vrijgemaakt en in de borst geplaatst. Geschikt voor vrouwen met voldoende buikvet.
Eerst CT maken om te kijken hoe de bloedvaten lopen

48
Q

voor- en nadelen DIEP lap

A

voordelen:
volledig autoloog weefsel
ziet er natuurlijker uit
een ingreep
kan na radiotherapie
kan als tertiare reconstructie

nadelen:
relatief complexe operatie
lange OK duur
grotere kans op grotere complicaties
extra litteken
logistiek moeilijk plannen

49
Q

wanneer doe je disseminatie onderzoek bij borstkanker?

A

cT4
>4 ipsilaterale okselkliermetastase
triple negatief/Her2+ en N+
verdachte klachten (rugpijn)

50
Q

indicatie voor radiotherapie bij mammacarcinoom

A
  1. postoperatief na MST
  2. postoperatief na GRM (bij risico op recidief) je bestraalt volledige thoraxwand.
  3. lymfogene metastasering (met name bij irradicaal okseltoilet)
  4. palliatief (klachten van de metastase)
51
Q

hoe werkt de radiotherapie na een MST

A
  1. gebied bepalen
    - doelvolume is afhankelijk van oorspronkelijke grootte en plaats
  2. bestralen met fotonen (15x 2.67 Gy)
52
Q

waar wordt de boost radiotherapie gegeven

A

Binnen de GTV; gross tumor volume –> waar de lumpholte zit.

53
Q

waarom doe je bij de PTV (planned volume target) + 0.5?

A

voor de ademhaling en positionering

54
Q

vroege bijwerkingen rondom de huid door radiotherapie

A

erytheem, pijn, jeuk en oedeem

55
Q

late bijwerkingen rondom de huid door radiotherapie

A

atrofie, hyperpigmentatie, verwijde bloedvaten, fibrosering

56
Q

late bijwerkingen andere organen door radiotherapie bij de borst

A

longfibrose, oedeem, ribfractuur, secundaire tumoren, hypothyreoide, cardiotoxiciteit

57
Q

prognose verbeteren mamma carcinoom

A
  1. vroeg detectie
  2. verbeteren behandelingsmogelijkheden
  3. lokaal recidief voorkomen
  4. voorkomen afstandsmetastase
58
Q

wat is een prognostische factor?

A

Prognostische factoren voorspellen de kans op het ontwikkelen van metastase middels histologische gradering, grootte tumor, aangedane klieren etc

59
Q

wat is een predictieve factor?

A

predictieve factoren voorspellen de kans op een respons op de therapie. Bijvoorbeeld het aanslaan van de behandeling op basis van hormoonreceptor status

60
Q

wat is een oligometastase?

A

drie metastases in maximaal 2 verschillende plekken. Het is onafhankelijk van het locoregionaal recidief. Een oligometastase kan nog in opzet curatief behandeld worden.

61
Q

prognostische factoren mamma carcinoom

A

leeftijd –> <35 ongunstig (vaak aggresief), > 70 gunstig

histologie –> metaplastisch ongunstig, mucineus gunstig

ziektevrije interval –> gunstig >5 jaar, ongunstig < 2

triple negatieve tumor: ongunstig

ER + en HER2 + (allebei gunstig)

62
Q

voordelen en nadelen van HR-therapie vs chemo bij mammacarcinoom metastase

A

voordelen:
effect HR is vergelijkbaar en indien het effectief is, houdt de werking langer aan.
Geeft minder bijwerkingen

nadeel: tumoren verliezen gevoeligheid

63
Q

wanneer geef je toch chemotherapie bij metastase, ook als iemand wel hormoon gevoelig is?

A

Bij een viscerale crisis: iemand met uitgebreide levermetastase, geelzucht, uitgebreide longmetastase.
Chemo omdat snel resultaat van belang is.

64
Q

welke bijwerkingen heb je van chemotherapie bij mammacarcinoom op korte termijn

A

haaruitval
misselijk/braken
beenmergremming
slijmvliestoxiciteit
vermoeid
menstruatie stoornis

65
Q

welke bijwerkingen heb je van chemotherapie bij mammacarcinoom op lange termijn

A

zenuwbaan toxiciteit
pompfunctiestoornis
vochtretentie