Slide 7 + 8 Flashcards

1
Q

Twee soorten moeilijkheden mbt mentaliseren (bij ouders)

A
  1. Een chronische breakdown in mentaliseren (conflict)
  2. Een onderontwikkeling van het mentaliserend vermogen (defect)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Typische non-mentaliserende modi (bij ouderlijk mentaliseren)

A
  1. Teleologische modus of quick-fix thinking
  2. Psychische equivalentiemodus of inside-out thinking
  3. (Maladaptieve) alsof-modus of elephant-in-the-room-thinking of psycho-babble
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Teleologische modus of quick fix thinking

A

Mentale toestanden kunnen enkel opgelost worden dmv onmiddellijke fysieke actie (door mezelf of andere). Niet stilgestaan bij mentale toestanden onderliggend aan gedrag vh kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Psychische equivalentie modus of inside-out thinking

A

Externe realiteit wordt gelijkgesteld aan eigen interne toestanden. Geen ruimte voor alternatieve perspectieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(Maladaptieve) alsof-modus of elephant-in-the-room-thinking of psycho-babble

A

Interne realiteit wordt losgekoppeld van de externe realiteit. De interne krijgt ook prioriteit boven de externe realiteit. Valkuil = schijnbaar mentaliserend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorlopers mentaliseren (kind)

A
  1. Effortful control
  2. Affectregulatie
  3. Expliciet mentaliseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Effortful control

A

Controle verwerven waar men aandacht op richt, heeft ook te maken met impulscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Affectregulatie

A

Vermogen om eigen affecten te herkennen en te reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Expliciet mentaliseren

A

Kind heeft zicht op eigen mentaliserende toestanden en kan dit linken aan zijn gedrag, en hierdoor het gedrag ook bijsturen. Kan de binnenwereld van iemand anders voorstellen en begrijpen dat dit een motivator is voor die zijn gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Meer gestructureerde taken

A

Vermogen van het kind om instructies op te volgen en grenzen te aanvaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vrij spel

A
  1. vermogen van het kind om om te gaan met een gebrek aan structuur, initiatief te nemen en fantasie te gebruiken
  2. vermogen van het kind om te spelen en spelnarratieven te creëren met een begin, midden en einde
  3. Nagaan of er aanwezigheid van traumatisch spel of spelbreuken is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Case formulation

A

Kort narratief dat emotionele en relationele kernthema’s representeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ouderlijk mentaliserend vermogen

A

Vermogen van de ouder om specifiek mbt en in relatie tot het kind te mentaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly