Signaalwoorden (benadrukking) Flashcards
1
Q
nicht nur … sondern auch
A
niet alleen … maar zelfs
2
Q
sogar
A
zelfs
3
Q
zumal
A
in het bijzonder
4
Q
besonders
A
in het bijzonder
5
Q
eigentlich
A
eigenlijk
6
Q
insbesondere
A
in het bijzonder
7
Q
namentlich
A
in het bijzonder
8
Q
nicht einmal
A
zelfs niet, geen
9
Q
selbst
A
zelfs
10
Q
vor allem
A
in het bijzonder