Separable Verbs Flashcards
Opsturen
To send out
Inpakken
To wrap up
Uitleggen
To explain
Aanzetten
To turn on
Uitpakken
To unwrap
Brengen
To bring
Bracht
Brachten
Onderzoeken
(To examinate)
Onderzocht
Onderzochten
Schrijven
To write
Schreef
Schreven
Drinken
To drink
Dronk
Dronken
Lezen
To read
Las
Lazen
Spreken
To talk
Sprak
Spraken
Kijken
To watch
Keek
Keken
Krijgen
To get
Kreeg
Kregen
Dragen
To wear
Droeg
Droegen
Slaap
To sleep
Sliep
Sliepen
Zwemmen
To swim
Zwom
Zwommen
Verliezen
To lose
Verloor
Verloren
Vinden
To think
Vond
Vonden
Winnen
To win
Won
Wonnen
Verstaan
To understand
Verstond
Verstonden
Terugkeren
To return
Ben … teruggekeerd
Keerde … terug
Keerden … terug
Ophalen
To pick up
Heb … opgehaald
Haalde … op
Haalden … op
Aanraken
To touch
Aangeraakt
Raakte …. aan
Raakten …. aan
Meemaken
(To experience)
Meegemaakt
Maakte … mee
Maakten … mee
Ademen
To breathe
Schoonmaken
(To clean)
Ik maak schoon.
Maakte(n) schoon
(Hebben) schoon gemaakt
(Iets) laten aanstaan
To leave (something) on
Uitzetten
(To turn off)
Ik zet … uit
Zette(n) … uit
(Hebben) uitgezet
Aanzetten
(To turn on)
Ik zet … aan
Zette(n) … aan
(Hebben) aangezet
Opladen
(To charge)
Ik laad … op
Laadde(n) … op
(Hebben) opgeladen
Uittrekken
(To disconnect)
Ik trek … uit
Trok(ken) … uit
(Hebbben) uitgetrokken
Afkoelen
(To cool down)
Het gerechten koelt af / de gerechten koelen af
Koelde(n) af
(Zijn) afgekoeld
Opwarmen
(To heat up)
Ik warm … op
Warmde(n) … op
(Hebben) opgewarmd
Afspelen
(To play out)
Ik speel … af
Speelde(n) … af
(Hebben) afgespeeld
Letten op
(To pay attention to)
Ik let op het verbruik
Lette(n) op
(Hebben) gelet op
Oppikken
(To pick up)
Ik pik … op
Pikte(n) … op
(Hebben) opgepikt
Aanschuiven
(To join)
Ik schuif … aan
Schoof (schoven) … aan
(Hebben) aangeschoven
Rondlopen
(To run around)
Ik loop rond…
Liep(en) rond…
(Hebben) rondgelopen
Samenkomen
(To come with)
Ik kom samen …
Kwam(en) samen
(Zijn) samenkomen
Vastzitten
(To be stuck)
Ik zit vast …
Zat(en) vast …
(Hebben) vastgezeten