Regulier Verbum Flashcards
Volgen
(To follow)
Ik volg
Volgde(n)
(Hebben) gevolgd
Oefenen
(To practice)
Ik oefen
Oefende(n)
(Hebben) geoefend
Klagen
(To complain)
Ik klaag
Klaagde(n)
(Hebben) geklaagd
Bedoelend
(To mean)
Ik bedoel
Bedoelde
(Hebben) bedoeld
Verbruiken
(To consume)
Ik verbruik
Verbruikte(n)
(Hebben) verbruikt
Gebruiken
(To use)
Ik gebruik
Gebruikte(n)
(Hebben) gebruikt
Besparen
(To save/ to spare)
Ik bespaar
Bespaarde(n)
(Hebben) bespaard
Drogen
(To dry)
Ik droog
Droogde(n)
(Hebben) gedroogd
Gieten
(To pour)
Ik giet
Goot (goten)
(Hebben) gegoten
Ontdooien
(To unfreeze)
Ik ontdooi
Ontdooide(n)
(Hebben) ontdooid
Roosteren
(To roast)
Ik rooster
Roosterde(n)
(Hebben) geroosterd
Naaien
(To sew)
Ik naai
Naaide(n)
(Hebben) genaaid
Mixen
(To mix)
Ik mix
Mixte(n)
(Hebben) gemixt
Bewaren
(To keep/to maintain)
Ik bewaar
Bewaarde(n)
(Hebben) bewaard
Trekken
(To pull)
Ik trek
Trok(ken)
(Hebben) getrokken