sem 1 4de jaar ecosysteem Flashcards

1
Q

populatie

A

organisme van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen en waar interactie tussen de individu mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

levensgemeenschap

A

is de verzameling van populaties van verschillende soorten die elkaar dirrect of indirect invloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ecosysteem

A

alle relaties tussen de organimse van een levensgemeenscchap en alle invloeden van abiotische factoren op deze organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

abiotische factor

A

omgevingsfactoren van niet-levende aard.,
vb. zand, water, wolk,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

biotische factoren

A

omgevingsfactoren van levende aard.
vb. predatie, dode dieren, plantenresten….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

organisme

A

levende wezens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

biodiversiteit

A

is de verscheidenheid aan levensvormen. het omvat zowel als de diversiteit aan verschillende ecosysteems als de verscheidenheid aan organismen en de genetische variatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ecologie

A

is de wetenschap die ecosystemen bestudeert op verschillende niveaus en zo een volledige beeld geeft van een ecosysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

biotoop

A

is een homogeen gebied met abiotische en biotische omgevinsfactoren waarin een typische levensgemeenschap voor komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

habitat

A

omschrijft aan welke voorwaarden moet een gebied voldoen voor één soort waardoor die kan overleven , groeien en zich voortplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

niche

A

is een ecologische rol van een soort binnen een ecosysteem, mogelijk gemaakt door specialisatie, waardoor soorten met gelijkaardige habitats naast elkaar kunnen leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

specialisten

A

zeer nauwe niche
= kwetsbaar
=> enkel leefbaar in stabiele habitats
vb. tropen, koala’s,panda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

generalisten

A

bredere niche
=meer overlevings kansen
=> zij kunnen verschillende voedselbronnen aanspreken
vb. muizen,vossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

niveau van ecosysteem

A
  • natuurlijke ecosysteem
  • halfnatuurlijk ecosysteem
    -kunstmatige ecosysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

natruurlijke ecosysteem

A

-> kan verstoring opvangen
-> geen invloed van de mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

halfnaturrlijke ecosysteem

A

-> natuureservaten beïnvloedt de mens
-> beheerswerken: biodiversiteit bevorderen

17
Q

kunstmatige ecosystemen

A

-> aanwezigheid organismen rechtstreeks door de mens
-> uit balans bij verstoringen

18
Q

soort niveau

A
19
Q

genetische niveaus

A
  • erfelijke kenmerken doorgegeven via DNA
  • gen= stukjes DNA
    (bv. oogkleur)
  • variatie binnen een soort
    = genetische diversiteit
20
Q

Besluit belang van diversiteit op organisatieniveaus

A

hoe groter de genetische diversiteit hoe groter de kans dat een soort zich aanpast aan de veranderingen in de omgeving en hoe groter de kans dat de soort overleeft

21
Q
A