Scheikunde Flashcards
Pronton
- Lading =1,6 x 10e-19
- +1
- Plaats = kern
- Aantal = gelijk aan atoom nummer
Neutron
-Lading = 0
- 0
- Plaats = kern
- Aantal = Kan verschillen
Elektron
- Lading = -1,6 x 10 e-19
- -1
- Plaats = kern
- Aantal = gelijk aan atoom nummer
Een atoom bestaat uit protonen, neutronen en elektronen. 2.1
protron: kern
Neutron: kern
Elektron: rond kern
Door welke symbolen worden de protonen, neutronen en elektronen weergeven 2.1
Proton = p
Neutron = N
Elektron = e-
Wat is het verschil tussen het atoomnummer en het massagetal van een atoomsoort. 2.1
Atoomnummer: aantal protonen
Massagetal: som van aantal protonen en neutronen in een atoom kern.
Wat is een isotoop 2.1
atomen met zelfde aantal protonen maar verschillende aantal neutronen.
Geef de naam van elk van de elementen die worden gerekend tot 2.1
Hologenen: 17
Edelgassen: 18
Een atoom kan elektronen afstaan of opnemen.
Hoe heet het gelanden deeltjes dat hierdoor ontstaat? 2.2
Positief of negatieve ionen
atoomsoorten groep 2.2
1= 1+
2 = 2+
13 = 3+
15 = 3-
16 = 2-
17 = 1-
Welke eenheid gebruik je meestal voor de atoommassa 2.3
Atomaire massa - eenheid (u)
Waarom gebruik je voor de massa van een ion van een atoom dezelfde massa als die van het ongeladen atoom. 2.3
relatieve atoommassa’s
Wat wordt er bedoeld met het massapercentage 2.3
Massa atoomsoort : massa molecuul x 100%
Wat wordt er bedoelt met significante cijfers 2.4
Cijfer die iets zeggen over nauwkeurigheid van gemeenten waarden
welk gegevn heb je nodig om het aantal mol stof uit te rekenen als je het aantal gram weet