MAW 1 Flashcards

1
Q

(1.1) Ik kan beschrijven wat een referentiekader is en beredeneren op welke manier deze van invloed kan zijn.

A

“Sociale Bril”
= het geheel van kennis,
ideeën, ervaringen en
overtuigingen van
waaruit iemand denkt of
handelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik kan het kernconcept identiteit reproduceren en beschrijven, een voorbeeld van geven en toepassen in een bron. (1.1)

A

Definitie bestaat uit 4 onderdelen:
* Beeld van jezelf.
* Beeld dat je uitdraagt.
* Beeld dat je als kenmerkend en blijvend beschouwt.
* Beeld dat is afgeleid van de (perceptie over de) groepen waar je deel
van uitmaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik kan de drie aspecten van identiteit (persoonlijke, sociale, collectieve) onderscheiden, zelf een voorbeeld van geven en toepassen in een bron. (1.1)

A

Persoonlijke identiteit: (ik)
* Zelfbeeld.
Sociale identiteit: (wij)
* Het beeld dat iemand heeft of uitdraagt;
* Omdat hij of zij deel uitmaakt van een bepaalde groep(en).
* Groepsidentificatie
(externe) Collectieve identiteit: (zij)
* Het beeld dat de samenleving heeft;
* Over een bepaalde groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik kan beschrijven wat met een loyaliteitsconflict bedoeld wordt en hoe deze in verhouding staan tot de aspecten van identiteit. (1.1)

A

Persoonlijke identiteit <> sociale identiteit
➢ Je eigen ideeën kunnen botsen met de groep waartoe je
behoort.
➢ Soms verwacht dat je je persoonlijke identiteit opgeeft
voor identiteit van de groep.
➢ Persoonlijke identiteit meer en meer boven sociale
identiteit in samenleving.
Persoonlijke identiteit <> externe collectieve
identiteit
➢ Je herkent jezelf niet in het beeld dat over de groep
bestaat.
➢ Loyaliteitsconflict ( wil ik nog wel bij deze groep horen? )
Wij-zij gevoelens
Externe-collectieve identiteit negatief & stigmatiserend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik kan aangeven welke verschuivingen/veranderingen moderne samenlevingen hebben plaatsgevonden in de verschillende belangen van identiteit. (1.1)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik kan beschrijven wat er bedoeld wordt met de begrippen gender/sekse, herkennen in een bron en hier voorbeelden van geven (1.1)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik kan het kernconcept socialisatie reproduceren en beschrijven, een voorbeeld van geven en toepassen in een bron. 2.2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik kan de twee elementen van socialisatie beschrijven en aangeven wanneer er op welke manier sprake van is. 2.2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik kan socialisatie in een specifieke context herkennen als een proces waarin cultuuroverdracht en cultuurverwerving plaatsvindt en waarin mensen een eigen identiteit ontwikkelen. 2.2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik kan beredeneren op welke wijze socialisatie van invloed is op vorming van identiteit. 2.2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik kan uitleggen waarom socialisatie geen blind proces van aanpassing is en welke factoren hierbij van invloed zijn. 2.2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik kan beschrijven wat internalisatie betekent en waarom dat essentieel is voor de socialisatie van mensen. 2.2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik kan beschrijven wat informele en formele controle betekent, hier een voorbeeld van noemen en kunnen toepassen in een bron. Daarbij kan ik aangeven hoe deze controle van invloed kan zijn op het socialisatieproces. 2.2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik kan beredeneren op welke wijze rituelen een rol spelen bij socialisatie.2.2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik kan de begrippen nature & nurture beschrijven, hier voorbeelden van geven en toepassen in een bron. 2.2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ik kan beschrijven wat bedoeld wordt met het Nature/Nurture debat en dit toepassen in context en hier zelf voorbeelden bij noemen. 2.2

A
17
Q

Ik kan beredeneren dat het referentiekader over en het toekennen van kenmerken als Nature/Nurture, gevolgen heeft op aanpak van een kwestie of behandeling van een persoon. 2.2

A
18
Q

Ik kan het kernconcept cultuur reproduceren en beschrijven, een voorbeeld van geven en toepassen in een bron.

A
19
Q

Ik kan de vijf cultuurelementen beschrijven en aangeven wanneer er op welke manier sprake van is.

A
20
Q

Ik kan beschrijven wat materiële en immateriële aspecten van cultuur zijn, daar een voorbeeld bij geven en toepassen in een bron.

A
21
Q

Ik kan beschrijven wat de begrippen relatief & dynamisch betekenen, voorbeelden bij noemen, toepassen in een bron beredeneren waarom culturen relatief & dynamisch zijn

A
22
Q

Je kunt kenmerken van een dominante cultuur, subcultuur, tussencultuur en tegencultuur beschrijven, daar voorbeelden bij geven en toepassen in een bron.

A
23
Q

Ik kan beschrijven op welke wijze dominante cultuur, subcultuur, tussencultuur en tegencultuur met elkaar in relatie staan.

A
24
Q

Ik kan het kernconcept acculturatie reproduceren en beschrijven, een voorbeeld van geven en toepassen in een bron.

A
25
Q

Ik kan het begrip enculturatie beschrijven, een voorbeeld van geven en toepassen in een bron.

A
26
Q

Ik kan de verschillen functies van socialisatie benoemen, deze in context herkennen en beredeneren waarom van een bepaalde functie sprake is.

A