MAW 1 Flashcards
(1.1) Ik kan beschrijven wat een referentiekader is en beredeneren op welke manier deze van invloed kan zijn.
“Sociale Bril”
= het geheel van kennis,
ideeën, ervaringen en
overtuigingen van
waaruit iemand denkt of
handelt.
Ik kan het kernconcept identiteit reproduceren en beschrijven, een voorbeeld van geven en toepassen in een bron. (1.1)
Definitie bestaat uit 4 onderdelen:
* Beeld van jezelf.
* Beeld dat je uitdraagt.
* Beeld dat je als kenmerkend en blijvend beschouwt.
* Beeld dat is afgeleid van de (perceptie over de) groepen waar je deel
van uitmaakt.
Ik kan de drie aspecten van identiteit (persoonlijke, sociale, collectieve) onderscheiden, zelf een voorbeeld van geven en toepassen in een bron. (1.1)
Persoonlijke identiteit: (ik)
* Zelfbeeld.
Sociale identiteit: (wij)
* Het beeld dat iemand heeft of uitdraagt;
* Omdat hij of zij deel uitmaakt van een bepaalde groep(en).
* Groepsidentificatie
(externe) Collectieve identiteit: (zij)
* Het beeld dat de samenleving heeft;
* Over een bepaalde groep.
Ik kan beschrijven wat met een loyaliteitsconflict bedoeld wordt en hoe deze in verhouding staan tot de aspecten van identiteit. (1.1)
Persoonlijke identiteit <> sociale identiteit
➢ Je eigen ideeën kunnen botsen met de groep waartoe je
behoort.
➢ Soms verwacht dat je je persoonlijke identiteit opgeeft
voor identiteit van de groep.
➢ Persoonlijke identiteit meer en meer boven sociale
identiteit in samenleving.
Persoonlijke identiteit <> externe collectieve
identiteit
➢ Je herkent jezelf niet in het beeld dat over de groep
bestaat.
➢ Loyaliteitsconflict ( wil ik nog wel bij deze groep horen? )
Wij-zij gevoelens
Externe-collectieve identiteit negatief & stigmatiserend
Ik kan aangeven welke verschuivingen/veranderingen moderne samenlevingen hebben plaatsgevonden in de verschillende belangen van identiteit. (1.1)
Ik kan beschrijven wat er bedoeld wordt met de begrippen gender/sekse, herkennen in een bron en hier voorbeelden van geven (1.1)
Ik kan het kernconcept socialisatie reproduceren en beschrijven, een voorbeeld van geven en toepassen in een bron. 2.2
Ik kan de twee elementen van socialisatie beschrijven en aangeven wanneer er op welke manier sprake van is. 2.2
Ik kan socialisatie in een specifieke context herkennen als een proces waarin cultuuroverdracht en cultuurverwerving plaatsvindt en waarin mensen een eigen identiteit ontwikkelen. 2.2
Ik kan beredeneren op welke wijze socialisatie van invloed is op vorming van identiteit. 2.2
Ik kan uitleggen waarom socialisatie geen blind proces van aanpassing is en welke factoren hierbij van invloed zijn. 2.2
Ik kan beschrijven wat internalisatie betekent en waarom dat essentieel is voor de socialisatie van mensen. 2.2
Ik kan beschrijven wat informele en formele controle betekent, hier een voorbeeld van noemen en kunnen toepassen in een bron. Daarbij kan ik aangeven hoe deze controle van invloed kan zijn op het socialisatieproces. 2.2
Ik kan beredeneren op welke wijze rituelen een rol spelen bij socialisatie.2.2
Ik kan de begrippen nature & nurture beschrijven, hier voorbeelden van geven en toepassen in een bron. 2.2