NEDERLANDS Flashcards
(1.1) Onderwerp
- Thema van de tekst
- woord of woordgroep
(1.2) Inleiding
- Aandacht trekken
- Onderwerp
(1.2) Slot
- Bevat de hoofdgedachten
- Conclusie
(1.3) Middenstuk
- Deelonderwerpen uitwerken
- 1 of meer alinea per deelonderwerp
- Een deelonderwerp per alinea
(1.3) Tekstdelen
- Alinea sorteren
- De tekst is op te delen in de volgende onderdelen/tussenkopjes
(1.4) Alinea en kernzinnen
- Goede alinea bevat 1 hoofdgedachten/kernzin
- Meestal 1 of laatste zin
- Soms, 1ste zin structuren dus laatste zin.
(1.6) Publiek
- Tekstdoel bereiken door rekening te houden met publiek
- Welke voorkennis heeft het publiek
Voor welk doel groep is de tekst
- onderwerp
- bron
- Taalgebruik
- Lay-out
(1.7) Standpunt en Argumenten
Stelling
- Uitspraak of bewering over bepaald onderwerp
(1.7) Standpunt en Argument
Argumenten: om standpunten te verdedigen of aanvallen
-STANDPUNT want ARGUMENT
-ARGUMENT dus STANDPUNT
(2.1) Tekstsoorten
-Amuseren
-Informeren
-Uiteenzetting
-Opiniëren
-Overtuigen
-Activeren
(2.3) Uiteenzetting, Betoog en Beschouwing
UITEENZETTING
- informeren
BETOOG
- overtuigen
BESCHOUWEN
-optinieren
(2.4) Tekstanalyse STAP 1
orienterend lezen
-Onderwerp bepalen
-Verwachting
(2.4) Tekstanalyse STAP 2
Idee van inhoud krijgen
- Inleiding en slot bepalen
- Deelonderwerp bepalen
- Strepen zetten
(2.4) Tekstanalyse STAP 3
Precies lezen
- Verwachtingen bevestigd
- Moeilijke woorden
- Markeren
- Deelonderwerpen
- Functiewoorden per alinea
- Signaal woorden
(2.4) Tekstanalyse STAP 4
Analyse afronden
- Tekststructuur noteren
- Hoofdgedachten noteren
- Tekstdoel noteren
- Tekstsoorten noteren