savoir-faire - animation Flashcards

1
Q

de agenda aankondigen

A

annoncer l’ordre du jour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een vergadering aanzetten

A

animer une réunion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het thema

A

le thème

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

we zijn hier vandaag om te praten over

A

nous sommes ici aujourd’hui pour parler de…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de agenda

A

l’ordre du jour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

als u het niet erg vindt, zal ik beginnen met het presenteren van

A

si vous le voulez bien, je commencerai par présenter…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vervolgens bekijken we

A

ensuite, nous examinerons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hij komt tot de kern van de vergadering

A

il entre dans le vif du sujet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de secretaris van de vergadering

A

le secrétaire de séance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

notities nemen

A

prendre des notes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het verslag

A

le compte rendu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beheer de spreektijd

A

gérer le temps de parole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het is aan u om te spreken

A

c’est à vous de parler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hij heeft het woord gevraagd

A

il a demandé la parole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

we kunnen niet allemaal tegelijk praten

A

nous ne pouvons pas tous parler à la fois

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afraken van

A

s’écarter de

17
Q

laten we teruggaan naar het onderwerp

A

revenons à notre sujet

18
Q

stimuleren

A

stimuler

19
Q

de wijzigingen verduidelijken

A

clarifier les échanges

20
Q

herformuleren

A

reformuler

21
Q

als ik het goed begrijp, vertelt u ons dat

A

si je comprends bien, vous nous dites que

22
Q

wat bedoel je met

A

qu’entendez-vous par

23
Q

kunt u ons een voorbeeld geven

A

pouvez-vous nous donner un exemple de

24
Q

u vertelt ons dat het de beste oplossing is

A

vous nous dites que c’est la meilleure solution

25
Q

maar om welke reden

A

pour quelle raison

26
Q

samenvattend kunnen we zeggen dat

A

en résumé, on peut dire que

27
Q

dus als we samenvatten wat er werd gezegd

A

donc, si nous résumons ce qui a été dit

28
Q

tot slot

A

en conclusions

29
Q

ik denk dat de cirkel rond is

A

je crois que nous avons fait le tour de la question