Samenvatting Gebitsontwikkeling Flashcards

1
Q

Welk weefsel levert glazuur (en oppervlakkige weefsels) tijdens de ontwikkeling?

A

Ectodermale weefsel (ectoderm)

oppervlakkig weefsel: nagels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk weefsel levert dentine, pulpa, wortelcement en parodontale ligament tijdens de ontwikkeling?

A

Mesoderme weefsel (mesoderm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit ontstaan gebitselementen tijdens de ontwikkeling?

A

Uit interactie tussen kiembladen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer vinden de eerste vormen van ontwikkeling plaats?

A

6 weken na conceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat de mondholte in de periode na 6 weken van bevruchting? (epitheel)

A

Uit tweelagig epitheel met ongedifferentieerd

mesenchymaal weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vanuit welk membraan ontwikkelen elementen?

A

Basaalmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het basaalmembraan later?

A

De glazuur-dentinegrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe profileert het mesenchymale weefsel vanuit het basaal membraan?

A

Door aan de ene kant glazuur te vormen en aan de

andere kant dentine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar begint de mineralisatie bij molaren?

A

Mesiobuccale knobbel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Als de gemineraliseerde knobbelpunten zijn

verbonden kan de afstand hiertussen niet meer veranderen: juist / onjuist

A

Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg de ontwikkeling van molaren uit in 5 stappen:

A
  1. Interstitiële groei –> glazuurepitheel sturend
  2. Mineralisatie van de toekomstige kroon
  3. Coalescentie –> samensmelten van de knobbelpunten
  4. Glazuurafzetting vergroten –> langs de zijden van de kroon
  5. Vorming van de bi-of trifurcatie = 2 of 3 wortels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar begint de mineralisatie bij incisieven?

A

Begint ongeveer tegelijk, hierdoor krijg je mamelons

waarvan de middelste als eerste begint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg de ontwikkeling van incisieven uit in 4 stappen:

A
  1. Interstitiële groei –> glazuurepitheel sturend
  2. Mineralisatie van de toekomstige kroon
  3. Coalescentie –> samensmelten van de mamelons vormt de mesio-distale afmeting
  4. Vorming van de wortel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is er anders bij de ontwikkeling van cuspidaten op het gebied van mineralisatie?

A

Ze hebben 1 punt waar de mineralisatie begint. Deze ontwikkelen later dan de incisieven en molaren. De cuspidaat bereikt snel de mesio-distale afmeting maar heeft langere glazuurvorming buiten de approximale zijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar duurt de glazuurvorming bij cuspidaten het langst?

A

Buiten de approximale zijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer mineraliseren de eerste blijvende molaren?

A

Voor de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer breken de eerste blijvende molaren door en hoe zit het met de wortels?

A

Tijdens het 6e levensjaar breken deze elementen door, tegen die tijd zijn de wortels nog niet afgevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke ontwikkeling gaat langzamer, die van melkelementen of blijvende elementen?

A

Blijvende elementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe lang duurt de ontwikkeling van:

  • Melkincisief
  • Blijvende incisief
A
  • 1 jaar
  • 7 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Doordat melkelementen sneller doorbreken dan blijvende elementen zijn er ook verschillen
in samenstelling. Welke verschillen zijn dit?

A

melkelementen:
- Het mineralisatieniveau is lager, hierdoor witter van kleur
- Minder slijtvast, ze verliezen snel de scherpe knobbelpunten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De ontwikkeling van elementen gebeurd in 7 fases. Leg deze fases uit:

A
  1. Dentale lamina vormt de tandlijst
  2. Bud stage –> de plek waar de tand gaat vormen krijgt een uitstulping uit de tandlijst
  3. Cap stage –> het epitheel van de uitstulping veranderd in een knopje
  4. Bell stage –> Na verschillende ontwikkelingen tijdens de cap stage krijgt het toekomstige element een klokvorm
  5. Pre-odontoblasten vormen tot odontoblasten en zetten het eerste dentine af.
  6. Pre-ameloblasten veranderen tot ameloblasten en zetten het eerste glazuur af.
  7. Nadat de kroon is gevormd, gaat de wortel ontwikkelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarom is de verhouding bij pasgeborenen anders verdeeld? Wat is er groter?

A

Zodat er vitale functies uitgevoerd kunnen worden.

Het neurocranium is daarom groter dan het viscerocranium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De lichaamsgroei gebeurt vrijwel regelmatig/gelijkmatig. Waar is dit een uitzondering?

A

In het eerste levensjaar en de puberteit (groeispurt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In welk levensjaar heeft het neurocranium al 90% van zijn omvang?

A

6e levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waardoor wordt de morfologie van de boven- en onderkaak voornamelijk bepaald?

A

Door de tandkiemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Op welk moment vindt in de kaakgedeeltes met tandkiemen de meeste groei plaats?

A

De eerste 6 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Op welke manier groeien de kaken uit en waarom?

A

Naar dorsaal om zo meer ruimte te creëren voor de molaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar bevindt de onderkaak zich bij pasgeborenen ten opzichte van de onderkaak? Wanneer en hoe verandert dit?

A

De onderkaak bevindt zich dorsaal (naar achter) ten opzichte van de bovenkaak. Tijdens het eerste levensjaar komt de onderkaak meer naar ventraal (naar voren) te liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waar zijn de kaken breder?

A

Op de plekken van de molaren: hebben meer ruimte nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
  • Waarvoor zorgt de symphysis en mediane sutuur in de onderkaak?
  • Wanneer verbeend het in de bovenkaak?
A
  • Dat er transversale groei van de kaak kan plaatsvinden: verbeend na 6 maanden
  • Nadat de gebitsontwikkeling compleet is: in de bovenkaak zorgt de sutuur ervoor dat de elementen goed in elkaar passen: occlusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar past de bovenkaak zich op aan?

A

De onderkaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Volgorde van doorbraak melkelementen volgens het boek (10):

A
  1. I1 onderkaak –> 6 mnd
  2. I1 bovenkaak –> 8 mnd
  3. I2 bovenkaak –> 12 mnd
  4. I2 onderkaak –> 12 mnd
  5. M1 bovenkaak –> 16 mnd
  6. M1 onderkaak –> 16 mnd
  7. C bovenkaak –> 20 mnd
  8. C onderkaak –> 20 mnd
  9. M2 onderkaak –> 24-30 mnd
  10. M2 bovenkaak –> 24-30 mnd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat gebeurt er 6 maanden na de geboorte (4)

A
  1. Omvang van de kaak neemt zo toe dat er ruimte is voor de melkincisieven
  2. Eruptie van de centrale melkincisieven in de onderkaak
  3. Verbening van de symphesis (mediane regio, satura in de mandibula) onderkaak
  4. Het eruptieproces per tand is ongeveer 6 maanden. Het verschil tussen mannen en
    vrouwen is dat zij een ander moment hebben van doorbraak. De jongens zijn vaak
    eerder dan de meisjes.
34
Q

Wat betekent occlusie?

A

Het op elkaar komen van de elementen

35
Q

Waarop in de occlusie bij melkmolaren afgestemd?

A

De bovenkaak is afgestemd op de onderkaak: onderkaak is dus leidend

36
Q

Wat is het kegel-trechtermechanisme?

A

Is de werking van de kaken waarbij de knobbels van de kaken in de antagoniste fissuren vallen

37
Q

Waar dient het kegel-trechtermechanisme voor te zorgen?

A

Interdigitatie = de knobbel valt goed in het fissuur

38
Q

Wanneer komt het kegel-trechtermechanisme voor het eerst voor?

A

Wanneer de eerste molaren contact gaan maken

39
Q

Wanneer en waar breken de eerste blijvende molaren door?

A

6e levensjaar in de onderkaak, daarna bovenkaak

40
Q

Waarvan is de occludatie van de molaren afhankelijk?

A

Van de situering van de molaren in kaken, kaakrelatie en de mediodistale kroonafmeting

41
Q

Wanneer ontstaat er een goede interdigitatie?

A

Wanneer de grootte van de mesiodistale kroonafmeting gelijk is

42
Q

De vervanging van melkelementen gebeurt in 2 fases. Wat gebeurt er in de eerste wisselfase + leeftijd?

A

Incisieven en eerste molaren (eerst onder dan boven) worden gewisseld = 5-6 jaar t/m 8 jaar

43
Q

De vervanging van melkelementen gebeurt in 2 fases

Wat gebeurt er in de tweede wisselfase + leeftijd?

A

Cuspidaten en (pre)molaren worden gewisseld = 10-11 jaar t/m 13-14 jaar. De 1e molaar is al gewisseld

44
Q

Welke periode zit er tussen eerste en tweede wisselfase? Hoe lang duurt dit en op welke leeftijd?

A

De intertransitionele periode die ongeveer 1-1,5 jaar duurt. = 9 t/m 10 jaar

45
Q

De kronen van blijvende elementen zijn groter dan de melkelementen. Waar is dit verschil het grootst?

A

In de bovenkaak

46
Q

Hoe lang duurt de wisseling van incisieven en op welke leeftijd?

Wat is de volgorde van wisseling (4)

A
  • 3 jaar
  • 5/6 jaar

De volgorde van wisseling:

  1. Centrale incisief OK
  2. Centrale incisief BK
  3. Laterale incisief OK
  4. Laterale incisief BK
47
Q

Voorafgaand aan de doorbraak van elementen worden er kanaaltjes aangelegd. Waardoor worden de ruimtes die het element krijgt gevormd?

A

Door het Gubernacular canal

48
Q

Wat is het Gubernacular canal?

A

Dit is een kleine opening in het alveolaire bot, wat zich aan de orale zijde van de elementen bevindt. Het
gubernacular canal speelt vermoedelijk een rol in de doorbraakrichting van de elementen

49
Q

Waardoor gaat het melkelement verloren?

A

Door de resorptie van de wortels en het omringende bot:

De processus alveolaris gaat bij het wisselen van het element verloren, maar het wordt weer opgebouwd bij de eruptie van het blijvende element. Een element vormt dus zijn eigen processus alveolaris

50
Q

Wanneer erupteren de blijvende elementen en wanneer breken ze door? (denk aan de wortels)

A

Kort nadat de wortelvorming is begonnen, ze breken door wanneer de wortels voor driekwart zijn gevormd

51
Q

Wat houdt ‘key to occlusion’ in?

A

De eerste bovenmolaar wordt zo genoemd omdat deze essentieel is voor occlusie

52
Q

Wat is er aanwezig in de intertransitionele periode?

Uit welke elementen bestaat het gebit dan?

A
  • Zowel melkelementen, als blijvende elementen:

- Uit blijvende incisieven en blijvende eerste molaren, melkhoektanden en 1e en 2e melkmolaren

53
Q

Wat is kenmerkend voor de intertransitionele periode?

A

De grote blijvende centrale incisieven (afgestemd op volwassen gezicht, past niet bij kind)

54
Q

Wat is Ugly ducking?

A

Grote incisieven die niet passend zijn bij de grootte van de rest van de elementen.

55
Q

Wat mineraliseert er in de intertransitionele periode en wat is er verdwenen aan het einde van deze periode?

A
  • De 3e molaren mineraliseren.

- De diastemen tussen de blijvende elementen kleiner geworden of verdwenen.

56
Q

In welke volgorde vindt de wisseling in de tweede wisselfase plaats?
OK
BK

A

Onderkaak: cuspidaat, eerste premolaar, tweede premolaar
Bovenkaak: eerste premolaar, tweede premolaar, cuspidaat

57
Q

Hoe lang duurt de doorbraak van hoektanden en premolaren?

A

In een interval van 6 jaar

58
Q

Wanneer breken de twee blijven molaren door?

A

Wanneer alle melkelementen (behalve 2e

melkmolaar ok) zijn vervangen

59
Q
  • Wat is de Leeway space?
  • Waar is deze ruimte het grootst?
  • Ruimte OK en BK in millimeters
A
  • De ruimte die overblijft wanneer de melkmolaren- en cuspidaat zijn vervangen door de blijvende premolaren- en cuspidaat
  • In de onderkaak
  • OK: 1,7 mm BK: 1 mm
60
Q

Waarom erupteren de 2e blijvende molaren trager

A

Door een beperking in ruimte

61
Q

Lopen bij de gebitsontwikkeling (blijvend) de jongens of meisjes voor?
Hoeveel maanden bedraagt dit in de tweede wisselfase?

A

Meisjes

6 maanden

62
Q

Wat gebeurt er met het gebied waar de blijvende molaren worden aangelegd?

A

Wordt steeds groter en groeit met 1-2 mm per jaar naar dorsaal.

63
Q

Hoeveel jaar zit er tussen de doorbraak van alle 3 de molaren?

A

6 jaar:

  • 1e molaar = 6 jaar
  • 2e molaar = 12 jaar
  • 3e molaar = 18 jaar (ongeveer)
64
Q

In welke richting breken de 2e blijvende molaren door, door ruimtegebrek?

A

In distobuccale richting, dat na occlusie nog niet gecorrigeerd is.

65
Q

Wat is doorslaggevend voor de eruptie en doorbraak van blijvende molaren?

A

De ruimte in de apicale area (onvoldoende? Effect 3e molaar)

66
Q

Wanneer is de blijvende dentitie compleet?

Wat verandert er nog een beetje?

A

Na 12-13 jaar heb je een compleet blijvend gebit met uitzondering van de 3e molaren.

Alleen de occlusie, positie en verhouding veranderd nog een beetje.

67
Q

De neiging van elementen naar mesiaal =

A

Mesialisering

68
Q

Angulatie bovenkaak: allemaal mesiale angulatie (behalve de 2e premolaar)

Angulatie onderkaak: allemaal mesiale angulatie (behalve beide premolaren)

A
  • Molaren –> buccale angulatie
  • Incisieven –> labiale angulatie
  • Molaren –> linguale angulatie
  • Incisieven –> labiale angulatie
69
Q

Waarvan is de opstelling van het gebit afhankelijk?

A

Van vele factoren, zoals wangen, lippen en tong.

70
Q

Attritie =

A

natuurlijke afslijting door fysiologisch en parafunctioneel occlusaal contact tussen elementen

71
Q

Abrasie =

A

onnatuurlijke afslijting van gebitselementen. Dit kan komen door te hard poetsen, kauwen op lichaamsvreemde objecten en het oplossen van glazuur

72
Q

Bruxisme =

A

tandenknarsen is ook een onnatuurlijke afslijting van gebitselementen.

73
Q

Impactie =

A

= het vast komen te zitten van elementen in het kaakbot.

74
Q

Malocclusie =

A

= een afwijkende occlusie, door duimen, speen …

75
Q

Waardoor kan een doorbraak element optimaal gebruik maken van de beschikbare ruimte?

A

Door sutuur, distale angulatie en centraal disteem (spleetje/ruimte die nodig is voor doorbrekende elementen)

76
Q

Hoe krijg je een verticale overbeet?

A

De blijvende snijtanden erupteren verder dan hun voorganger, zo krijg je een verticale overbeet

77
Q

Welke overbeet neemt af in de tweede wisselfase en waarom?

A

De onder en bovensnijtanden richten zich op. Ze gaan minder naar labiaal inclineren en de verticale en saggitale overbeet neemt af

78
Q

Wat is ankylose?

A

Er treedt een benige verbinding op tussen wortel en alveolewand, zo kan er geen eruptie en verplaatsing meer optreden

79
Q

Hoe ontstaat de toekomstige glazuur-dentinegens?

A

Door proliferatie van het mesenchymale weefsel/epitheel.

Vanuit het basaalmembraan wordt er gecommuniceerd met andere cellen die te maken hebben met gebitsontwikkeling

80
Q

Hoe lang is het eruptieproces per melktand en wat is het verschil tussen mannen en vrouwen

A

Ongeveer 6 maanden
Het verschil tussen mannen en vrouwen is dat zij een ander moment hebben van doorbraak. De jongens zijn vaak eerder dan de meisjes.

81
Q

Waarvoor zorgt de sutuur in de bovenkaak?

A

De sutuur zorgt ervoor dat de elementen goed in elkaar passen: occlusie

82
Q

Vorming van gebitselementen in 4 stappen (6 weken na conceptie)

A
  1. Interactie kiembladen; ectoderm(glazuur) en mesoderm(dentine, pulpa, cement, PL)
  2. Begin ontwikkeling vanaf week 6 na conceptie
  3. Vanuit de basaalmembraan (latere glazuur-dentine grens) gedifferentieerde proliferatie van het mesenchymale weefsel.
  4. Tandlijst; (ontwikkeling van glazuur(ameloblasten) en dentine(odontoblasten)