1. Occlusie en articulatie Flashcards

1
Q

Wat is occlusie?

A

Occlusie is elk statisch contact tussen een of meer elementen van de onderkaak met een of meer elementen van de bovenkaak

De positie van het kaakgewricht én de
positie van onderkaak en bovenkaak met daarin de gebitselementen, ten opzichte van elkaar in gesloten toestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een maximale occlusie?

A

Waarbij elementen maximaal contact maken

Maximale occlusie (MO)= ICP (intercuspal contact position = de occlusie waarbij tanden en kiezen maximaal contact maken en het kaakgewricht in een ongedwongen, natuurlijke positie staat (kaakkopje staat iets ventraal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekend interdigitatie?

A

Alle elementen staan op de anatomisch meest voorkomende, karakteristieke manier in elkaar gegrepen, hierbij staat het kaakgewricht in een ongedwongen natuurlijke positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt het zaagtand fenomeen in?

A

1 element maakt occlusaal contact met 1 of 2 antagonisten (elementen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn andere benamingen voor dragende knobbels?

A

Functionele of werkende knobbels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn andere benamingen voor niet-dragende knobbels

A

Niet-functionele of balancerende knobbels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van dragende knobbels?

A

Kauwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van niet-dragende knobbels?

A

Houden de wangen en tong weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de dragende knobbels?

A

Palatinale knobbels BK, buccale knobbels OK (vallen in het fisuur van de antagonisten voor optimale functie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de niet-dragende knobbels?

A

Buccale knobbels BK (houden wangen weg), linguale knobbels OK (houden tong weg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een centrale occlusie?

A

Als de centrale positie samenvalt met de maximale occlusie

Centrale occlusie (CO) = als de centrale positie/relatie samenvalt met de maximale occlusie dan is er sprake van centrale occlusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn 9 kenmerkende aspecten/voorwaarden voor een goed functionerend gebit

A
  1. Een horizontale en een verticale overbeet bij de frontelementen
  2. De esthetiek en de harmonie van het gebit tijdens het normale functioneren van de mens
  3. De positie van de kaken ten opzichte van elkaar in voorwaartse en zijwaartse zin in rust en tijdens het functioneren
  4. De verdeling van de kauwkrachten over de elementen tijdens het functioneren
  5. De verhoudingen in vorm en grootte van de front elementen
  6. De stabiliteit van de elementen tijdens belasting
  7. De toestand van het parodontium
  8. De reinigbaarheid van de elementen
  9. De veranderingen die optreden bij veroudering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er met het kaakkopje (condylus) als je de kaak opent? (2)

A
  1. Het kaakkopje maakt niet alleen een draaiende beweging, maar ook een beetje naar voren (ventraal) en naar beneden (caudaal)
  2. De condylus (kaakkopje) glijdt vanuit de fossa mandibularis langs de helling van het tuberculum articulare
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er als de kaak uit de kom gaat?

A

De condylus schiet over de rand van het tuberculum articulare en door spierwerking blijft de kaak ‘‘op slot’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een klasse I relatie? (2)

A
  1. Een dergelijke sagittale (voorwaarts-achterwaarts) gebitsrelatie.
  2. De ideale relatie tussen de onderkaak- en bovenkaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kan je een gebit beoordelen tot een klasse relatie? (2) (!!!)

A
  1. De relatie tussen de eerste molaren in de onderkaak en de bovenkaak
  2. De relatie tussen de incisieven in de onderkaak en bovenkaak

!!! let vooral op de plaats waar de mesiobuccale knobbel van de eerste ondermolaar zich bevindt ten opzichte van de elementen in de bovenkaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem de 4 steunzones

A
  1. de molaren links
  2. de molaren rechts
  3. de premolaren links
  4. de premolaren rechts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een functionele eenheid?

A

Een element in de onderkaak vormt samen met zijn antagonist in de bovenkaak een functionele eenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een occlusale eenheid?

A

Als een premolaar onder in occlusie is met een premolaar boven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn frontale eenheden?

A

Als twee elementen in het front in occlusie zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de morfologische gezichtshoogte (A’) en andere benamingen? (3)

A
  1. Beethoogte (A’) = verticale dimensie = morfologische gezichtshoogte
  2. Een maat tussen twee willekeurige punten, 1 punt boven de mond en 1 punt onder de mond
  3. Het gebit is WEL in occlusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de rust gezichtshoogte (A)? (2)

A
  1. Een maat tussen twee willekeurige punten, 1 punt boven de mond en 1 punt onder de mond
  2. Het gebit is NIET in occlusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de free way space? (2)

A
  1. A - A’ = B
  2. Freewayspace (B) = het verschil tussen de morfologische gezichtshoogte (= verticale dimensie = beethoogte = (A’) en de rustgezichtshoogte (A)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is adaptatie?

A

Veranderingen in de bouw door verschillende invloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is articulatie?

A

(Beweging) De verzameling van posities van het kaakgewricht en onderkaak met de gebitselementen ten opzichte van de bovenkaak met de elementen tijdens de beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de factoren waardoor de bewegingsvrijheid van de kaak wordt begrenst? (3)

A
  1. De bewegingsmogelijkheid van het kaakgewricht (TMG)
  2. De maximale mondopening. die op zijn beurt weer wordt begrensd door het systeem van spieren en banden
  3. De vorm van elementen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is er te zien in het figuur van Posselt? (4)

A
  1. Blauwe stippellijn: grensbewegingen = figuur van posselt, Maximale bewegingsmogelijkheden individueel bepaald door botten, spieren, kapsels, banden etc.
  2. De figuur van Posselt geeft de bewegingen weer die de onderkaak maximaal kan maken (de grensbewegingen).
  3. Deze bewegingen zijn beschreven vanuit het middelpunt tussen de beide centrale onder incisieven.
  4. Bij kauwen en spreken wordt nooit gebruik gemaakt van alle maximale mogelijkheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe ontstaat het figuur van Posselt?

A

Als het middelpunt tussen de incisale randen van de twee mediane onder incisieven als een vast meetpunt wordt genomen, dan kunnen daarmee de uiterste banen worden beschreven van de bewegingen die de onderkaak maximaal kan maken. deze banen vormen dan een ruimtelijke figuur die karakteristiek is voor het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is groepsgeleiding?

A

Vanuit de maximale occlusie glijden alle onder elementen in vol contact onder de knobbels van de boven elementen door tot de buccale knobbels van de boven elementen contact maken met alle buccale knobbels van de onder elementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is cuspidaat geleiding?

A

Vanuit de maximale occlusie beweegt de onderkaak naar lateraal tot het buccale vlak van de onder cuspidaat tegen het palatinale vlak van de boven cuspidaat aanloopt en waardoor de mond open gedrukt word.
De cuspidaten glijden dan langs elkaar en de molaren verliezen dan hun contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Bij kauwen maakt de mond een bewegingspatroon dat vastgelegd moet kunnen worden om later eventuele verstoringen te kunnen diagnosticeren. daarom wordt gekeken naar de manier waarop de kiezen over elkaar glijden vanuit de maximale occlusie naar opzij (lateraal).

welke twee manieren zijn te onderscheiden bij deze laterale beweging?

A
  1. groepsgeleiding

2. cuspidaat geleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar kan slijtage het beste worden beoordeeld en waarom is dat zo?

A

Bij de palatinale vlakken van de centrale boven incisief en de boven en onder cuspidaat, omdat deze vlakken tijdens alle kauwbewegingen geraakt worden

33
Q

Welke spieren zijn verantwoordelijk voor de beweging in de onderkaak?

A

Dwarsgestreepte spieren

34
Q

Welke 2 zintuigen controleren de samentrekking van de spier?

A
  1. De spierspoelen: kunnen de lengte en verandering van de spier vaststellen
  2. Golgi-peeslichaam: sensor: kunnen de spanning van de spier detecteren
35
Q

Welke krachten kunnen de elementen het beste opvangen?

A

Krachten die in de lengterichting (axiale richting) van het element werken; verticale krachten

36
Q

Welke krachten hebben een verwoestende werking op het element?

A

Krachten die dwars (lateraal) op het element werken. Dit komt alleen voor als er extremen grote krachten op het element werken en als er afwijkingen zijn in de stand van de elementen; krachten die van de zijkant komen

37
Q

Welke drie functionerende functieniveaus/spiergroepen kennen we?

A
  1. De reflexen, die op ruggenmerg niveau, onafhankelijk van de wil plaatsvinden. Bijvoorbeeld de kniepeesreflex.
  2. Stereotiepe bewegingen: een geprogrammeerd stelsel van bewegingen die eveneens buiten de wil omgaan. Bijvoorbeeld kauwen.
  3. De doelbewuste, gerichte bewegingen, worden door de grote hersenen: het bewustzijn aangezet.
38
Q

Wat is prematuur contact in centrale occlusie?

A

één afzonderlijk element eerder met zijn overbuurman contact maakt dan de anderen (door restauratie)

39
Q

Wanneer spreekt men van balanscontacten of interferenties?

A
  1. Op het moment dat bij een zijdelingse beweging van de kaak aan de ene zijde de buccale knobbels onder en boven met elkaar contact maken, mag er geen contact meer tussen de elementen aan de andere ofwel de contra laterale zijde zijn.
  2. Als dat wel het geval is spreekt men van balanscontacten of interferenties, hetgeen als een ongezonde en ongewenste situatie wordt beschouwd.
40
Q

Wat zijn driepuntscontacten en waarom is dat belangrijk (2)

A
  1. Wat: Voor het verkrijgen van een stabiele occlusie op het niveau van de elementen afzonderlijk is het belangrijk dat het contact tussen de knobbel en de fissuur of crista van de antagonist een zgn. driepunt contact vormt. Zodoende vormt zich een stabiel occlusiecontact.
  2. Waarom: Alleen hiermee is te vermijden dat de antagonisten langs elkaar afglijden.
41
Q

Wat is het verschil tussen A (kaakkopje iets ventraal) en B (kaakkopje centraal)? (3)

A
  1. Als de situatie ideaal is, dan staat de as van het gewricht in het middelpunt van de kom (figuur B)
  2. In de praktijk blijkt dat de as van het kaakgewricht meestal ventraal, voor de as komt te liggen (figuur A)
  3. In principe zou de kop van het gewicht dus nog een stukje naar dorsaal, naar achteren geschoven kunnen worden
42
Q

Tanden en kiezen van de maxilla en de mandibula dienen zodanig met elkaar in contact te komen dat (3):

A
  1. Elementen gelijkmatig belast worden
  2. Een optimale uitoefening van functie mogelijk is
  3. Ondersteunende weefsels minimaal belast worden
43
Q

Wat is een horizontale overbeet en wat is een andere benaming ervoor? (2)

A
  1. HOB = overbeet in horizontale vlak (normaal 1- 3 mm)

2. Wordt ook SOB (sagitale overbeet) of gewoon ‘overbeet’ genoemd (engels: overjet)

44
Q

Wat is een verticale overbeet?

A

Verticale overbeet = VOB = overbeet in verticale vlak (normaal 1-3 mm) (engels: overbite)

45
Q

Wat is de curve van Spee?

A

Een denkbeeldig vlak op de occlusie

Kromming van het occlusale vlak van de onderkaak vanaf het uiteinde van de onderste snijtanden over de buccale knobbels naar de achterste kies
(Van de rand van de onderste incisieven over de buccale knobbels tot de achterste molaar)

46
Q

Wat is de curve van Wilson?

A

Vanf frontaal gezien: De mediolaterale curve die de buccale en linguale knobbels van de molaren aan weerszijden van de boog verbindt

47
Q

Wanneer spreek je over een stabiele occlusie?

A

Een stabiele occlusie is de verhouding tussen de belasting en de belastbaarheid van de gebitselementen en hun direct aangrenzende verankerde structuren.

48
Q

Aan welke 6 voorwaarden moet een gebit voldoen om een stabiele occlusie te vormen?

A
  1. Gelijktijdig contact tussen de elementen
  2. Gelijkmatige verdeling belasting
  3. Zo groot mogelijk aantal elementen
  4. Aaneengesloten gebitsboog
  5. Egale curve van Spee
  6. Ruimtelijk aangepast occlusiepatroon
49
Q

Wat zijn veel voorkomende afwijkingen bij een stabiele occlusie? (6)

A
  1. Voortijdig (prematuur) contact.
  2. Ongelijkmatige verdeling belasting
  3. Minder contacten dan noodzakelijk
  4. Onderbroken gebitsboog
  5. Hindernissen en bewegingsbeperking maken geprogrammeerde kauwbeweging onmogelijk
  6. Ruimtelijke oriëntatie is niet meer het oorspronkelijke vlak van occlusie
50
Q

Wat betekend articulatie?

A

De verzameling van posities in het kaakgewricht en de onderkaak met de gebitselementen ten opzichte van de bovenkaak met de gebitselementen tijdens de beweging

51
Q

Wat betekend:

  • depressie
  • elevatie
  • protrusie/proaal
  • laterotrusie
  • retrusie
  • kaakrelatie
A
  • omlaag (kaak openers)
  • omhoog (kaak sluiters)
  • naar voren (naar ventraal)
  • opzij (naar lateraal)
  • naar achteren (naar dorsaal)
  • positie van de onderkaak t.o.v. de bovenkaak
52
Q

Wat zijn de vier belangrijkste kauwspieren?

A
  1. m. masseter
  2. m. temporalis
  3. m. pterygoïdeus medialis (agonist van m.masseter (doet hetzelfde))
  4. m. pterygoïdeus lateralis
53
Q

Kenmerken en functies m. masseter? (4)

A
  1. Twee gedeeltes: oppervlakkig en diep
  2. Krachtige spier: kauwkracht
  3. Elevatie + hulp protrusie (oppervlakkig), retrusie (diep) en laterotrusie
  4. Innervatie: n. Trigeminus (n V)
54
Q

Kenmerken en functies m. temporalis? (5)

A
  1. Innervatie: n. Trigeminus (n V)
  2. Coördinatie van sluitbewegingen
  3. Drie gedeeltes:
    • anterior: elevatie
    • middel: elevatie + retrusie + laterotrusie
    • posterior: elevatie + retrusie
55
Q

Kenmerken en functies m. pterygoideus medialis (3)

A
  1. Innervate: n. Trigeminus (n V)
  2. Elevatie + protrusie, retrusie, eenzijdig laterotrusie
  3. Agonist van m.masseter aan binnenzijde mandibula
56
Q

Kenmerken en functies m. pterygoideus lateralis (3)

A
  1. innervatie: n. Trigeminus (n V)
  2. Pars superior: actief tijdens sluiten
  3. Pars inferior: protrusie
57
Q

Noem de 3 belangrijke depressor kauwspieren voor dit hoofdstuk + functies:

A
  1. m. Digastricus venter anterior (n V) en posterior (n VII, n Facialis): depressor
  2. mm. Suprahyoïdei + mm. Infrahyoïdei: coördinatie mandibula
  3. mm. Sternocleidomastoïdei en overig: stabiliseren + roteren schedel
58
Q

Wanneer spreken we van een ideale occlusie en articulatie?

Wanneer tanden en kiezen van de maxilla en mandibula zodanig in contact komen dat… (3)

A
  1. … er een optimale uitoefening van de functie is
  2. … er minimale belasting voor ondersteunende weefsels is
  3. … er gelijkmatige belasting van de elementen is (!)
59
Q

Wanneer spreken van van een ideaal beeld? Als… (5)

A
  1. … de mediaanlijn van boven- en onderkaak samenvalt
  2. … er symmetrie is
  3. … er een goed evenwicht is
  4. … er interdigitatie is (= het in elkaar passen van knobbels en groeven van de kleine en grote kiezen met die van de tegenoverliggende gebitsboog)
    5 … een element occlusaal contact maakt met 1 of 2 antagonisten
60
Q

Hoe wordt het in elkaar passen van knobbels en groeven van de kleine en grote kiezen met die van de tegenoverliggende gebitsboog genoemd?

A

Interdigitatie

61
Q

Een zo optimaal mogelijke occlusie is het uitgangspunt. Kan het zijn dat bij afwijking de werking nog steeds optimaal is?

A

Ja

62
Q

Welke knobbels zorgen voor occlusie?

A

Dragende knobbels; ze vallen in de fossa het tegenoverstaande element (maakt kauwen mogelijk)

63
Q

Hoe groot is een normale horizontale en een verticale overbeet bij de frontelementen?
(hoe groot is een overbeet normaal)

A

1 - 3 mm

64
Q

Waarvoor is de beethoogte bepalend en waartussen wordt dit gemeten?

A

Het is bepalend voor het uiterlijk; willekeurige punten op het gezicht, tussen de neus en kin

65
Q

Angle classificaties = een relatieprobleem
• Klasse I =
• Klasse II =
• Klasse III =

A
  1. De ideale positie (neutro-occlusie)
  2. De onderkaak staat verder naar achter t.o.v. de bovenkaak (disto-occlusie)
  3. De onderkaak staat verder naar voren t.o.v. de bovenkaak (mesio-occlusie)
66
Q

Wat maakt de bouw vanhet kaakgewricht (TMG) bijzonder?

A

Er is rotatie en translatie mogelijk. Daarnaast zijn links en rechts met elkaar verbonden. De kaak kan bekeken worden vanuit verschillende vlakken.

67
Q

Waardoor wordt beweging van het tandkaakstelsel mogelijk gemaakt? (4)

A
  1. Spieren
  2. Botweefsel
  3. Gewrichten
  4. Zenuwweefsel
68
Q

Het kaakgewricht bestaat uit 4 delen, namelijk:

A
  1. Fossa mandibularis (temporale deel)
  2. Tuberculum articulare (temporale deel)
  3. Condylus (mandibulare deel)
  4. Discus articularis
69
Q

Welke 3 ligamenten kent het kaakgewricht?

A
1 = lig. temporomandibulair, (het	gewrichtskapsel)	
2 = lig. stylomandibulare; (tussen	processus styloideus en mandibula)	
3 = lig. sphenomandibulare;	(tussen os sphenoidale	en mandibula.
70
Q

Het kaakgewricht is een synoviaal gewricht. Wat zijn hiervan de 6 kenmerken?

A
  • Bevat gewrichtskraakbeen
  • Bevat een gewrichtsholte
  • Bevat een kapsel
  • Bevat synoviale vloeistof
  • Bevat ligamenten
  • Bevat zenuwen (in kapsel) en bloedvaten
71
Q

Hoe wordt het kaakgewricht voorzien van bloed?

A

Door beweging van de condylus; Deze werkt als een pomp voor de bloedvoorziening van de bilaminaire zone.

72
Q

Wat is de centrale positie?

A

Waarbij het kaakkopje zijn meest dorsale stand staat

73
Q

Wat is de ideale occlusie en articulatie?

A

Elementen in beide kaken komen met elkaar in contact
optimale uitoefening van functie
ondersteunende weefsels worden minimaal belast
elementen worden gelijkmatig belast

74
Q

Wat is het ideaal beeld van occlusie

A

Een samenvallende mediaanlijn en symmetrie

75
Q

In welk vlak ligt een horizontale overbeet?

A

Het horizontale vlak

76
Q

In welk vlak ligt een verticale overbeet?

A

In het verticale vlak

77
Q

Als zich veranderingen in het gebit voordoen heeft dat gevolgen voor de beethoogte. Welke veranderingen kunnen optreden? (2)

A
  1. Afslijten van elementen

2. Slinken van alveolair bot (door prothese): beet zakt in

78
Q

Wat is gebitsrehabilitatie

A

Restauraties bij slijtage

79
Q

Wat kan er gebeuren als de beethoogte kleiner wordt?

A

De onderkaak moet verder doordraaien om occlusie te kunnen krijgen. Kaakgewricht wordt zwaarder gelast. Spieren, banden moeten zich aanpassen aan een onnatuurlijke situatie. Ook de vorm van het kaakgewricht zal veranderen = adaptatie