regelmatige woorden eerste conjugatie Flashcards
(64 cards)
1
Q
aannemen
A
accepter
2
Q
vergezellen
A
accompagner
3
Q
houden van, adoreren
A
adorer
4
Q
helpen
A
aider
5
Q
houden van, beminnen
A
aimer
6
Q
brengen
A
apporter
7
Q
appericiëren
A
apprécier
8
Q
aankomen
A
arriver
9
Q
kletsen
A
bavarder
10
Q
stoppen
A
cesser
11
Q
zingen
A
chanter
12
Q
zoeken
A
chercher
13
Q
doorgaan
A
continuer
14
Q
dansen
A
danser
15
Q
beslissen
A
décider
16
Q
lunchen
A
déjeuner
17
Q
vragen
A
demander
18
Q
uitgeven
A
déspender
19
Q
tekenen
A
dessiner
20
Q
haten
A
détester
21
Q
dineren
A
dîner
22
Q
geven
A
donner
23
Q
luisteren naar
A
écouter
24
Q
(weg)dragen
A
emporter
25
iets lenen
emprunter
26
leren
enseigner
27
binnentreden
entrer
28
studeren
étudier
29
dichtmaken
fermer
30
winnen, verdienen
gagner
31
behouden
garder
32
wonen/leven
habiter
33
twijfelen
hésiter
34
uitnodigen
inviter
35
spelen
jouer
36
(achter)laten
laisser
37
wassen
laver
38
lopen
marcher
39
naar boven gaan
monter
40
laten zien
montrer
41
organizeren
organiser
42
vergeten
oublier
43
praten
parler
44
(tijd) spenderen
passer
45
denken
penser
46
dragen
porter
47
oefenen
pratiquer
48
voorbereiden
préparer
49
presenteren
présenter
50
iets uitlenen
prêter
51
vertellen
raconter
52
weigeren
refuser
53
kijken naar
regarder
54
bedanken
remercier
55
ontmoeten
rencontrer
56
terug gaan
rentrer
57
terug komen
retourner
58
ontmoeten (met een afspraak)
retrouver
59
groeten
saluer
60
verdragen
supporter
61
beleln
téléphoner
62
werken
travailler
63
oversteken
traverser
64
vinden
trouver