Redekundig Ontleden Flashcards
1
Q
Verbum finitum
A
Persoonsvorm
2
Q
Subject
A
Onderwerp
3
Q
Predicaat
A
Werkwoordelijk gezegde
4
Q
Nominaal predicaat
A
Naamwoordelijk gezegde
5
Q
Causaal object
A
Oorzakelijk voorwerp
6
Q
Direct object
A
Lijdend voorwerp
7
Q
Indirect object
A
Meewerkend voorwerp
8
Q
Prepositioneel object
A
Voorzetselvoorwerp
9
Q
Adverbiale bepaling
A
Bijwoordelijke bepaling
10
Q
Adjectivische bepaling
A
Bijvoeglijke bepaling
11
Q
Predicatieve toevoeging
A
Bepaling van gesteldheid