random zinnen 1. FR->NL Flashcards
Il a une vieille maison dans un petit village.
Hij heeft een oud huis in een klein dorp.
Toi et vos amis venez d’un autre pays
Jij en jullie vrienden komen uit een ander land
Le père et la mère marchent ensemble dans la rue.
De vader en moeder lopen samen door de straat.
Le monde est grand et plein de gens.
De wereld is groot en vol mensen
Je suis réveillé, mais c’est encore la nuit.
Ik ben wakker, maar het is nog nacht
Nous avons peu d’argent, mais assez à manger.
We hebben weinig geld, maar genoeg eten.
Il donne sa veste à son frère
Hij geeft zijn jas aan zijn broer.
Elle voulait savoir quelle heure il était.
Zij wilde weten hoe laat het was.
Je dois travailler, mais toi, tu peux dormir.
Ik moet werken, maar jij mag slapen.
Le train était arrêté et le bus est arrivé en retard.
De trein stond stil en de bus kwam te laat.