RA-4 Week 1 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Welke afweercellen pakken virussen aan (influenza, HIV, hepatitis)?

A

NK-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke afweercellen pakken endosomale bacteriën (mycobacteria, salmonella) aan?

A

Macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke afweercellen pakken multicellulaire parasieten (helminthen, protozoa) aan?

A

Eosinofiele granulocyten en Basofielegranulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke afweercellen pakken extracellulaire bacteriën/schimmels (streptococcen, candida) aan?

A

Neutrofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een macrofaag bevat receptoren die betrokken zijn bij een van twee functies. Welke functies zijn dit?

A

Fagocytose (endocytose) en signalering (activatie inflammatoire reactie, via TLR)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Er zijn twee klassen van Major Histocompatibility Complex die kunnen binden aan de T-cell receptor (TCR). Welk MHC complex bindt aan welk type T-cel?

A

MHC I bindt aan de TCR van de cytotoxische T-cel (CD8+)

MHC II bindt aan de TCR van de T-helpercel (CD4+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de rol van CD4+ bij een virale immuunreactie?

A

Het activeren van CD8+ cytotoxische T-cellen

Hulp bij differentiatie van B-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de verschillen tussen HIV-1 en HIV-2?

A

HIV-1:

  • Snellere replicatiecyclus –> hogere viral load –> besmettelijker
  • Overdracht van moeder naar kind
  • HIV sneller over naar AIDS
  • Wereldwijd
  • Chimapansee

HIV-2

  • Mindere snelle replicatiecyclus
  • Geen overdacht moeder kind
  • Endemisch
  • Zwarte mangabey
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HIV heeft bepaalde structuur eiwitten.
Wat de functies van de volgende eiwitten
-gp120
-gp41

A

gp120 (hecht aan CD4+) en gp41 (fusie envelop aan gastheercel, waardoor infiltratie genoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HIV is een lentivirus, wat betekent dat?

A

Retrovirus wat zorgt voor een traag ziekteproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cellen met CD4 op hun celmembraan zijn vatbaar voor HIV. Welke cellen zijn dit?

A

CD4+ T cellen, macrofagen, dendritische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gp120 heeft een co-receptor nodig voor binding. Welke twee HIV varianten zijn er en aan welke chemokinereceptor binden zij?

A

R5-virus: Macrofagotroop. Bindt aan chemokine-receptor CCR5 (macrofagen, dendritische cellen en CD4+ T cellen)

X4-virus: Lymocytotroop. Bindt aan CXR4 op geactiveerde T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn duotrope virussen?

A

Virussen die beide receptoren gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zijn mensen vaker en eerder besmet met R5-virussen of X4-virussen?

A

R5, want R5 virussen hebben minder CD4 op een gastheercel nodig voor infiltratie dan X4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke cellen worden het eerste geïnfecteerd door HIV?

A

Macrofagen en dendritische cellen. De virusdeeltjes die in deze cellen worden geproduceerd zullen vervolgens CD4 T-cellen infecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Is een R5 virus eerder verantwoordelijk voor ziekteprogressie of een pandemie?
En een X4 virus?

A

R5 –> Pandemie
X4 –> Ziekteprogressie (50% van de gevallen switcht R5 naar X4 wat de leidt tot daling van CD4 en daarmee progressie in AIDS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Een acute HIV-infectie kan asymptomatisch verlopen of met griepklachten. Wat ziet men in het bloedonderzoek?

A

Atypische lymfocytose
Leuko- trombocytopenie
Milde hepatitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat bedoelen we met seroconversie?

A

De eerste HIV-antistoffen zijn zichtbaar in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de windowfase?

A

De periode waarbij we HIV-RNA in het bloed vinden maar we nog geen P24 of HIV-antistoffen kunnen detecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is set-point?

A

De hoeveelheid virusdeeltjes na de acute fase die aanwezig zijn in het bloed. Dit is verbonden aan het ziekte verloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tijdes de asymyptomatische fase is het immuunsysteem vol bezig. CD4+cellen worden geproduceerd en gaan snel dood. Wie welke 3 manieren gaan ze dood?

A
  • door de infectie zelf
  • apoptose
  • CD8 ruimt op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bij de symptomatische fase valt eerst de Th1 gemedieerde immuunrespons uit, daarna de antistofrespons en CD8+ t cel respons. Welke ziektebeelden zien we?

A

Th1:

  • Candida infectie mond/slokdarm
  • tuberculose infectie
  • pneumonie (pneumocystis jirovecci)
  • diarre (giardia lamblia, cryptosporidium, isospora, microsporidia)
CD8:
Meer virale infecties en maligniteiten
- Varicella zoster
- kaposisarcoom (herpesvirus 8)
- B-cel lymfoom (EBV)
- Cerebraal abses (toxoplasmose)
- meningitis (cryptococcus neoformans)
- CMV colitis en retinitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe komt het dat het HIV virus zich zo snelt muteert?

A

Bij reverse transcriptase is er geen proofreading, het gevolg: veel fouten en daardoor mutaties –> viruspopulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke personen zijn resistenter tegen HIV?

A

Mensen met een CCR5 mutatie. De genen in deze mensen moeten homozygoot zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

De behandeling van HIV-1 en HIV-2 zijn niet hetzelfde, hoe komt het dat de behandeling van type 1 niet aanslaat op 2?

A

Type 2 reageert niet op NRTI (nucleoside analogue reverse transcriptase inhibitor) en fusieremmers omdat er een mutatie is in het reverse transcriptase en GP41.e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

WHO heeft het TasP concept voor HIV. Wat houdt dit in?

A

Treatment as prevention onder de naam 90-90-90.
90% van HIV-positieve is opgespoord
90% daarvan wordt behandeld met cART
90% daarvan moeten een ondetecteerbare viral load hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe wordt verticale transmissie van HIV aangepakt?

A

De vrouw wordt bij 12 weken gecheckt of ze HIV positief is. Indien ze positief is wordt ze behandeld met cART en de neonaat wordt vier weken behandeld met PEP. Er wordt geen borstvoeding gegeven tenzij niet anders kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

M. tuberculosis is de meest voorkomende verwekker van TBC. Welke andere verwekkers zijn er? (6)

A
  • m. bovis
  • m. bovis BCG
  • m. africanum
  • m. microti
  • m. pinnipedi
  • m. m canetti
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Mycobacteriën kunnen niet via gram worden aangekleurd, maar wel via Ziehl-Neelsen kleuring. Hoe kleuren deze bacteriën tegen wat voor kleur achtergrond? Blijft deze kleur na onderdompeling en waarom wel/niet?

A

Roze staafjes tegen een blauwe achtergrond

De bacteriën zijn zuurvast, dus de kleurstoffen blijven in de bacterie zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is bij TBC het primaire complex?

A

De primaire haard in de longen en de regionale lymfekliervergroting (migratie naar de hilumlymfeklier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Is de primaire infectie op een x-thorax te zien?

A

Nee, deze is te zien na de primaire infectie door verkalking van het granuloom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Bij de mantoux test wordt PPD (purified protein derivate) intracutaan ingespoten. Na 72 uur kan de test gelezen worden. Hoe bepalen we of iemand TBC heeft of niet?

A

Bij een induratie <5mm: geen tbc
Bij induaratie >10mm: besmet met tbc
Bij induratie >15mm: actieve infectie

Fout negatief uitslaan <10mm bij kinderen die net ernstig besmet zijn en immuungecompromitteerden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

De behandeling van TBC kent twee fases. De intensieve fase en de continuatiefase. Hoeveel en welke medicijnen worden in de fases gebruikt? Hoe lang duurt elke fase? En wat is het doel van de fase?

A

Intensieve fase:

  • 4 medicijnen
  • Isoniazide, rifampicine, pyrazinamide, ethambutol
  • 2 maanden, soms langer
  • Reductie van de bacterieload

Continuatiefase:

  • 2 medicijnen
  • Isoniazide en rifampicine
  • 4 maanden
  • sterilisatie bereiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de bijwerkingen bij de medicijnen die worden gebruikt voor de behandeling van TBC (5)

A
  • Verhoging leverenzymen
  • hepatitis
  • misselijkheid
  • huidproblemen
  • neurologische klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waardoor wordt de therapietrouwheid een probleem? (4)

A
  • veel medicijnen op een dag
  • lange periode van behandeling
  • heftige bijwerkingen
  • na twee maanden vaak geen klachten meer maar middelen moeten doorgeslikt worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Uit welke bacteriën staat het MAC-complex? Behoren deze bacteriën tot het M. tuberculosis complex of tot NTM?

A

m. avium en m. intracellulaire. Deze twee behoren tot NTM.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is cervicale lymfadenitis?

Bij wie en waardoor ontstaat cervicale lymfadenitis?

A

Pijnloze unilaterale klierzwelling met fistelvorming naar de huid

Bij immuuncompetente kinderen (1-5 jaar) en ontstaat door MAC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

90% van de mensen die besmet raken met TBC bacterie ontwikkelen latente tuberculose. Hoeveel procent van deze groep wordt later toch actief ziek? Wanneer is dit?

A

10% krijgt reactieve TBC

5% binnen twee jaar en 5% na twee jaar
Bij HIV patiënten is de kans 10% elk jaar op reactivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn risicofactoren voor reactivatie van TBC? (9)

A
  • Leeftijd
  • Alcoholabusus
  • Ondervoeding
  • HIV
  • DM
  • Maligniteit
  • Middelen tijdens transplantatie
  • Glucocorticosteroïden
  • TNF-alfa blokkerende middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijnd de 4 meest kenmerkende symptomen van TBC?

A
  • Nachtzweten
  • Hoesten
  • Gewichtsverlies
  • Koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Vanaf welke leeftijd komt extrapulmonaire TB voor?

A

Ongeveer 25 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Op welke leeftijd komt meningtitis door TB voor?

A

Voor het vijfde levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoeveel procent van de mensen met een actieve TBC infectie die niet behandeld worden overlijd?

A

50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de respons van een TBC behandeling indien deze adequaat wordt uitgevoerd?

A

97%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke SOI’s vallen onder de “big five”

A
  • Chlamydia
  • Syfilis
  • Gonorroe
  • Hepatitis B
  • HIV
46
Q

Wat is de verwekker van syfilis?

A

Treponema Pallidum

47
Q

Wat is de verwekker van lymfogranuloma venerum (LVG)?

A

Chlamydia trachomatis

48
Q

Wat is de verwekker van gonorroe?

A

Neisseria gonnoroae

49
Q

Voor wat voor celtype heeft gonorroe de voorkeur? Waar komt een infectie bij vrouwen dus vaker voor?

A

Cilindrisch epitheel. In de urethra en cervix. (kan ook voorkomen in het rectumslijmvlies en keel)

50
Q

Bij gonorroe kunnen er lokale complicaties ontstaan. In welke klieren is dat zichtbaar?

A

Klieren van Skene (para-urethrale klieren)

Klieren van Bertholin (vestibulaire klieren)

51
Q

Met wat wordt de diagnose gonorroe gesteld?

A

Nucleïnezuur amplificatie technieken (NAAT/PCR) via een uitstruik van de cervix of eerstestraals urine van de man.

52
Q

Wat is het nadeel van NAAT/PCR ten opzichte van een kweek?

A

Bij NAAT/PCR kan resistentie niet worden bepaald, bij een kweek wel

53
Q

Wanneer wordt een kweek geadviseerd?

A

Als de klachten na behandeling aanhouden, bij zwangerschap of PID

54
Q

Wat is de behandeling eerste keus voor gonorroe? Waarom verandert deze behandeling regelmatig?

A

Ceftriaxon intramusculair (derder generatie cefalosporine)

Dit verandert steeds omdat n. gonorrhoeae resistentie ontwikkelt tegen antibiotica (penicilline, tetracycline, ciprofloxacine)

55
Q

In combinatie met welke andere verwekker komt n. gonorrhoeae vaak voor? Welk AB kan in combinatie tegen n. gonorrhoeae gegeven worden tegen deze verwekker?

A

C. trachomatis

Azitromycine of doxycycline

56
Q

Hoe wordt PID behandeld?

A

Combinatie van:

  • ceftriaxon
  • doxycyline
  • metronidazol
57
Q

Chlamydia is na HPV de meest voorkomende SOI. Wat zijn risicofactoren voor het krijgen van chlamydia?

A
  • antiliaanse of surinaamse afkomst
  • laag opleidingsniveau
  • geen condoomgebruik
  • MSM
  • meerdere sekspartners
  • Jonger dan 25 jaar
58
Q

Voor welk celtype heeft C. trachomatis de voorkeur?

A

Overgangsepitheel (van plaveisel naar cilindrisch) en cilindrisch epitheel (cervix, urethra en proctum)

59
Q

Waar kan C. trachomatis toe leiden bij neonaten?

A

Conjuctivitis en luchtweginfecties

60
Q

Wat is sexually acquired reactive arthritis (SARA)?

A

Een door chlamydia: een steriele ontsteking van de urehtra, slijmvliezen en gewrichten

61
Q

Waardoor wordt lymfogranuloma venereum veroorzaakt?

A

Chlamydia trachomatis biovar LGV

62
Q

LGV heeft twee klinische presentaties. Wat zijn deze en hoe uiten deze zich?

A

Klassieke inguïnale syndroom:

  • genitale ulcera
  • Inguïnale lymfadenopathie na ulcera + bubo’s (gezwollen lymfklieren die kunnen ontwikkelen tot een abces)
  • Geen behandeling: chronische genitale ontsteking, fistelvorming en obstructie lymfe vaten (dit leidt tot elephantiasis)

Anorectale syndroom:

  • Proctitis (Lymfadenopathie vaak niet aantoonbaar bij LO)
  • Tenesmus ani
  • Rectaal bloedverlies en afscheiding
  • Obsitpatie en pijn
  • Systemische klachten
  • Blijvende klachten (fistel vorming en anale stricturen)
63
Q

Hoe behandelen we LVG?

A

Doxycycline 3 weken

Bij zwangeren en patiënten waarbij doxycycline gecontraïndiceerd is geven we erytromycine.

64
Q

Welke herpes virussen zijn seksueel overdraagbaar?

A

HSV-1
HSV-2
EBV (kissing disease)
HHV-8

65
Q

Wat kan een primaire HSV infectie gecompliceerd maken? (3)

A

Meningitis, myelitits transversa, radiculitis

66
Q

Wat wordt er gedaan wanneer een vrouw een acute herpes infectie heeft (6 weken voor de bevalling)? Waarom?

A

Een keizersnede om neonatale herpes te voorkomen, wat levensbedreigend is

67
Q

Wanneer hoeft een vrouw geen keizersnede wanneer ze toch het herpes virus heeft? Waardoor komt het dat ze nu geen keizersnede hoeft?

A

Wanneer ze de primo-infectie eerder in de zwangerschap oploopt of wanneer het een recidief is. Het verschil is dat ze nu al anti-stoffen heeft tegen het virus. Wanneer de acute infectie zes weken voor de bevalling is, zit ze in de window fase (waarbij ze nog geen antistoffen heeft die de placenta kunnen pasere)

68
Q

Wat is de gouden standaard bij de diagnostiek van herpes?

A

PCR

69
Q

Hoe behandelen we herpes?

A

Symptomatisch met valaciclovir oraal (wordt alleen gegeven bij een primo-infectie en zeer hinderlijke recidieven). Bij frequente recidieven (>6 per jaar) kan een onderhoudsbehandeling valaciclovir gegeven worden.

70
Q

Wat zien we bij congenitale syfilis?

A
  • Mentale retardatie
  • Doofheid
  • Bot afwijkingen
71
Q

Waar ontstaat bij syfilis de papel (sjanker)

A

Porte d’entree van de bacterie

72
Q

Hoe verspreidt treponema pallidum zich door het lichaam? Wat voor ziekte noemen we syfilis dan?

A

Via het bloed en lymfevocht, binnen enkele uren. Syfilis is dus een systemische infectie

73
Q

Er worden drie stadia bij syfilis onderscheden. Beschrijf deze stadia

A

Primaire syfilis (stadium 1):

  • Pijnloze sjanker op plek van porte d’entree
  • Regionale lymflierzwelling
  • Saxofoon penis
  • 3 maanden
  • Plek herstelt vanzelf waardoor hulp miss niet wordt gezocht.

Secundaire syfilis (stadium 2):

  • Binnen een jaar van de infectie, duurt 6-12 weken
  • Gegeneraliseerde infectie
  • Omkeerbare symtpomen
  • Klierzwellingen over hele lichaam
  • Huidaan uitslag
  • Patchy alopecia
  • Algehele malaise
  • Daarna: Vroeg latente fase: geen huid- en slijmvliesafwijkingen, wel infectieus voor seksuele partners
  • Laat latente fase: niet infectieus horizontaal, wel infectieus verticaal

Tertair stadium:

  • Zeldzaam door peniciline
  • Tientallen jaren na infectie
  • Onomkeerbare cardiale aandoeningen door bindweefsel verval (klep insufficiëntie, aneurysmata van bloedvaten)
  • Gumma: granulatieweefsel met open wonden in het gehemelte, zeer besmettelijk
  • 10% gaat dood
  • 20% blijvend invalide en komt in een psychiatrische inrichting
74
Q

Wat is cave neurosyfilis en in welk stadium komt het voor?

A

Het wordt ook wel syfilitische meningitis genoemd, dus een ontsteking van de meningen die zorgt voor een compressie van de hersenzenuwen. Het komt voor in stadium twee maar presenteert zich als een tertiair stadium.

75
Q

Wat zijn de symptomen bij cave neurosyfilis? Hoe stellen we de diagnose en behandelen we?

A
  • Visus en gehoor afname
  • Argyll Robertson pupil reactie (beide pupillen reageren anders op licht)

Liquor onderzoek (antistoffen tegen syfilis)

Intraveneuze penicilline (10 - 14 dagen, dus zeer intensief)

76
Q

Hoe lang is de window fase bij syfilis?

A

3 maanden, dus voor die tijd is serologie negatief

77
Q

Welke antistoffen tonen we aan bij een serologische test voor syfilis?

A

IgG

78
Q

Wat testen we met een treponemale test? Waarvoor zetten we deze test in en wat is het nadeel van deze test?

A

Antistoffen tegen de bacterie
Het opsporen van asymptomatische syfilis patiënten
Het nadeel is dat wanneer iemand syfilis heeft gehad deze persoon altijd positief zal uitslaan (litteken serologie)

79
Q

Bij een serologische syfilis test blijven enkele titers dus verhoogd en dalen anderen weer. Waar vallen de titers TPHA en VDRL onder?

A

TPHA blijft positief

VDRL daalt na enige tijd

80
Q

Wat is de behandeling bij syfilis?

A

Peniciline. Bij overgevoeligheid doxycyline (niet bij zwangeren en HIV patiënten)

81
Q

Wat is de reactie van Jarisch Herxheimer?

A

Door de behandeling van syfilis ontstaat deze voorbijgaande reactie. Dit zien we als koorts, koude rillingen en bloeddrukdaling (vooral bij patiënten in stadium 2)

82
Q

Waarom komt congenitale syfilis zo weinig voor in Nederland?

A

Zwangeren worden in het eerste trimester serologisch getest op syfilis en eventueel in het derde trimester behandeld

83
Q

Wanneer spreken we van vroege congenitale syfilis en wanneer van late congenitale syfilis?

A

Vroeg: Symptomen treden op in de eerste twee levensjaren

Laat: Symptomen treden op na de eerste twee levensjaren

84
Q

Wat zijn de symptomen van vroege congenitale syfilis? (8)

A
  • Persisterende rinitis
  • Petechiën
  • Gegeneraliseerde huiduitslag
  • Geelzucht
  • Hepatosplenomegalie
  • Lymfeadenopathie
  • Pseudoparalyse
  • Koorts
85
Q

Wat zien we bij late congenitale syfilis?

A
  • Trias van Hutchinson (Slechtziendheid, slechthorendheid, tanddeformaties)
  • Aangezicht deformiteiten
  • Zadelneus
86
Q

Hoe diagnostiseren we congenitale syfilis?

A

IgM bepaling via een serologische test. IgM passeert de placenta niet, dus dit duidt op een congenitale infectie.

87
Q

Welke verwekker veroorzaakt een ulcus molle (chancroïd)?

A

Haemophilus ducreyi

88
Q

Welk HPV zorgt voor genitale wratten? Hoe noemen we deze ook wel?

A

Condyloma acuminatum. Door HPV 6 en 11

89
Q

Welke types HPV kunnen baarmoederhals kanker veroorzaken?

A

HPV 16 en 18

90
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker van malaria?

A

P. falciparum

91
Q

Via welke 3 methodes wordt “Global Health” bewerkstelligd?

A
  • Transnationaal (focus transnationale gezondheidsproblemen, determinanten en oplossingen)
  • Interdisciplinair (Ook disciplines buiten de gezondheidswetenschap)
  • Integratie (synthese van populatie preventie en individueel niveau klinische zorg)
92
Q

Waar begon de HIV-verspreiding in 1986?

A

Uganda

93
Q

Wat is nu de prevalentie van HIV in Zuid-Afrika?

A

20-40%

94
Q

Wat is grootste key population bij de transmissie van HIV in sub sahara Afrika? Hoeveel procent is dit?

A

Algemene bevolking (75%)

95
Q

Welke 3 groepen key population zorgen samen voor de grootste transmissie buiten de sub-sahara? Hoeveel procent is dit?

A

Intraveneuze drugsgebruikers, sex werkers + klanten, MSM (73%)

96
Q

Hoe werkt de 90-90-90 methode?

A

90% moet op de hoogte zijn dat ze HIV hebben
90% daarvan moet medicatie krijgen
90% daarvan hebben een niet meetbare viral load (dus virus onderdrukt en niet door kunnen geven)

97
Q

Hoe staan bruto nationaal product per inwoner en TBC in verhouding tot elkaar?

A

Hoe lager het BNP, hoe hoger de prevalentie van TBC

98
Q

Welke TBC verwekker zit er in het BCG vaccin? Wanneer wordt dit gegeven en waar?

A

Verzwakte strain van M. Bovis. Dit wordt gegeven op de dag van de geboorte. Kinderen komen niet meer terug naar het ziekenhuis en hoe later het vaccin wordt gegeven hoe minder effectief het wordt

99
Q

Hoe veel procent van de mensen in zuidelijk afrika met TBC heeft een co-infectie met HIV?

A

50%

100
Q

Hoe presenteert TBC zich anders bij HIV patiënten dan bij Non-HIV patiënten?

A

Vaker extra-pulmonaal.

Wanneer wel pulmonale TBC, sputum vaker negatief en x-thorax minder vaak holtes.

101
Q

Wat is belangrijke diagnostiek bij een combinatie van HIV en TBC? Welke test niet en waarom?

A

Wel:

  • Laboratoriumonderzoek
  • HIV test
  • Sputum onderzoek
  • X-thorax

Niet:
- Mantoux test. Toont latente TBC aan

102
Q

Hoe veel is de kans groter dat iemand met HIV, progressie heeft van latente TBC naar actieve TBC?

A

10-100 keer

103
Q

Hoe behandelen we TBC met een co-infectie HIV? (denk aan CD4 gehalte ook)

A

Eerst TBC. Afhankelijk van CD4 gehalte wordt besloten wanneer HIV wordt behandeld.

CD4 > 50/uL: 8 weken na start TBC behandeling
CD4 < 50/uL: tussen 2-8 weken na start TBC behandeling

104
Q

Waarom starten we niet tegelijk met de behandeling van TBC en HIV?

A

Het risico op het krijgen van TB immune reconstitution syndrome (IRIS). (college: vergrote lymflier extrapulmonaal)

105
Q

Wat is immune reconstitution syndrome en waardoor wordt het veroorzaakt?

A

Een overactieve onstekingsreactie. Wanneer de behandeling van HIV te dicht op die van TBC zit kan dit ontstaan. Door de HIV behandeling stijgt het CD4 en ontstaat er een overactieve immuunrespons op TBC.

106
Q

Hoe wordt IRIS behandeld?

A

Met prednison. Preventief (CD<100) wordt ook prednison gegeven (reductie is dan 30)

107
Q

Wanneer spreken we van Multi drug resistance TBC (MDR-TB)

A

Wanneer er resistentie is tegen minimaal isoniazide en rifampicine.

108
Q

Wanneer spreken we van extensively drug resistant (XDR-TB)

A

Is MDR-TB + resistentie tegen fluoroquinolone en een injectie.

109
Q

Waar is het MDR-TB gehalte het hoogst?

A

Voormalig Sovjet Unie.

110
Q

Wat zijn emerging infecties?

A

Nieuwe, terugkerende of veranderde infecties

111
Q

Wat is een arbovirus?

A

Virus dat wordt overgedragen via geleedpotigen