Questions Intro Flashcards
1
Q
What is your name?
x2
My name is….
A
Hoe heet je?
Hoe heet u?
Ik heet….
Wat is je naam?
Wat is uw naam?
Mijn naam is….
2
Q
Who are you?
I am…
A
Wie ben je?
En wie bent u?
Ik ben…
3
Q
How old are you?
A
Hoe oud ben je?
Hoe oud bent u?
Ik Ben ….. jaar oud
4
Q
Where do you come from?
A
Waar kom je vandaan?
Waar komt u vandaan?
Uit welk land kom je?
Uit welk land komt u?
Ik kom uit …..
5
Q
Where do you live?
A
War woon je?
War woont u?
6
Q
What is your occupation?
A
Wat is je beroep?
Wat is uw beroep?
7
Q
What is your mother tongue?
A
Wat is je moedertaal?
Wat is uw moedertaal?
8
Q
Which other languages do you speak?
A
Welke talen spreek je nog meer?
Welke talen spreekt u nog meer?