PV 1.1 & 1.2 Flashcards

1
Q

Wat is gezondheid?

A

Gezondheid is lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is welzijn?

A

Je goed voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is lichamelijk welzijn?

A

Dat je lichaam normaal werkt. Je hebt geen pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is geestelijk welzijn?

A

Het gaat over je gedachten en gevoelens. Dat dit ook goed en positief is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is sociaal welzijn?

A

Dat je goed voelt in je vel, bij andere mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een handicap?

A

Een lichamelijk, sociale of geestelijke beperking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een erfelijke ziekte?

A

Als kinderen een ziekte of handicap van hun ouders geërfd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem een paar erfelijke ziektes.

A

Diabetes, klompvoetje en syndroom van down.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een aangeboren ziekte?

A

Een ziekte dat is niet erfelijk maar wel vanaf geboorte aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is besmetting?

A

Besmetting is ziek worden door bepaalde stoffen en ziekteverwekkers uit je omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem twee ziekte veroorzakers.

A

Vervuilde lucht en vervuilde water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kan je ziekten of handicap voorkomen?

A

Door je leefstijl aan te passen. Letten op voedsel, beweging en goede persoonlijke verzorging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 2 voorbeelden van gezond gedrag.

A

Genoeg rusten en slapen. Zorgen voor genoeg lichaamsbeweging door sports.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leefstijlziekten komen door een slechte leefstijl. Noem twee voorbeelden hiervan.

A

Cariës door te veel snoepen. Hart- en vaatziekten door te veel vet eten en door te roken en alcohol drinken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem drie voorbeelden van hoe je leefstijl je kanker kan geven.

A

Huidkanker door felle zon of zonnebank. Maagkanker door te veel gebruik van alcohol. Longkanker door roken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is je eigen keuze zo belangrijk om gezond te blijven?

A

Omdat je met een gebalanceerde leven minder risicofactoren had. Je kan kiezen wat je waardevol vindt en hoe je dit met evenwicht doet om gezond te blijven.

17
Q

Wat is een infectieziekte?

A

Een ziekte waarmee je anderen kunt besmetten.

18
Q

Wat zijn ziekteverwekkers?

A

Ziekteverwekkers zijn virussen en bacteriën waar je ziek van kunt worden.

19
Q

Wat is een infectie?

A

Als een ziekteverwekker in een lichaam binnendringt en zich daar vervolgens vermenigvuldigt.

20
Q

Wat komt na een infectie?

A

Een ontsteking: de reactie van je lichaam op de infectie. (bijv: pijnm warmte, zwelling en roodheid)

21
Q

Noem een ziekteverwekker uit je omgeving.

A

Een virus. Dit kan verkoudheid, griep, aids etc veroorzaken.

22
Q

Hoe kunnen ziekteverwekkers in je lichaam komen?

A

Door eten, drinken, lucht, vrijen en besmette naalden.

23
Q

Wat is de incubatietijd?

A

De tijd tussen besmetting en ziek worden.

24
Q

Je kan voorkomen dat je ziek wordt. Dit heet preventie. Noem enkele preventiemaatregelen.

A

Vaccinatie, goede hygiëne, gezond eten en drinken.

25
Q

Hoe noem je stoffen die niet in je lichaam thuishoren?

A

Lichaamsvreemde stoffen.

26
Q

Waarom zijn witte bloedcellen zo belangrijk?

A

Ze bestrijden infecties. Ze sluiten bacteriën in en dood ze. voorbeelden zijn vocht uit een wond dat pus heet.

27
Q

Wat zijn antistoffen?

A

Ze plakken vast aan lichaamsvreemde eiwitten in het bloed. Dit maakt je beter als je ziek bent.

28
Q

Antistoffen kan je immuun maken. wat betekent dit?

A

Je wordt niet meer ziek door een bepaalde ziekte.

29
Q

Wat is natuurlijke immuniteit?

A

Waneer je een ziekte krijgt, en daarna kan je het niet meer krijgen.

30
Q

Wat is kunstmatige immuniteit?

A

Door vaccinatie/inenting maken witte bloedcellen antistoffen.