Psychopathologische symptomen Flashcards

1
Q

Bewustzijn - somnolent

A

Patient doezelt weg bij niet aanspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bewustzijn - soporeus

A

Antwoord niet meer maar voert nog wel eenvoudige opdrachten uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bewustzijn - subcomateus

A

Reageert enkel op pijnprikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bewustzijn - mutisme

A

SCHIJNLIJK HELDER bewustzijn, maar geeft geen reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bewustzijn - stupor

A

Reactie op pijnprikkels en heeft ogen open (kan gebeurtenissen volgen), maar heeft hier geen reactie op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bewustzijn - vernauwd

A

Beperkt tot het besef, afgeschermd voor andere prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aandacht - niet te trekken

A

Kan aandacht niet trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aandacht - niet vast te houden

A

Kan niet blijven concentreren op 1 ding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aandacht - hypovigilantie

A

lang bij 1 prikkel blijven (onvermogen om aandacht op een andere prikkel te leggen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aandacht - hypervigilantie

A

snel naar een andere prikkel (verhoogde afleidbaarheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oriëntatie - desoriëntatie tijd

A

Verkeerd idee over welk moment het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oriëntatie - desoriëntatie plaats

A

Verkeerd idee over waar de patient zich bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geheugen - desoriëntatie persoon

A

Verkeerd idee over wie de patient zelf is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geheugen - confabuleren

A

Feiten of gebeurtenissen worden verzonnen in antwoord op vragen
over situaties of gebeurtenissen die niet worden herinnerd door een amnesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geheugen - amnesie

A

Geheugenverlies van autobiografische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gestoord oordeelsvermogen

A

Stoornis in realiteitsbesef, zelfinschatting en decorumbesef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gestoord abstractievermogen

A

Stoornis in vermogen om te generaliseren, te classificeren en te combineren om vervolgens problemen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gestoorde executieve functies

A

Problemen met dingen af maken. Impulsief, ondoordacht gedrag. Weinig tot geen zelfinzicht. Belangrijke zaken en onbelangrijke zaken niet kunnen scheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gestoord ziektebesef

A

Geen besef dat men ziek is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gestoord ziekte inzicht

A

Geen besef vand e gevolgen vand e ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Illusie

A

Onjuiste interpretatie van bestaande prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hallucinatie

A

Zintuiglijke waarnemingen, terwijl er in werkelijkheid geen externe prikkeling van het betrokken zintuig plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

imperatieve hallucinatie

A

Stemmen inzet hoofd van de patient die opdrachten geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Derealisatie

A

Een subjectief ervaren, vrijwel steeds onaangenaam gevoel van vervreemding, verandering of onwerkelijkheid in de relatie van de patiënt ten opzichte van de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Depersonalisatie

A

Een subjectief ervaren, vrijwel steeds onaangenaam gevoel van vervreemding, verandering of onwerkelijkheid in de relatie van de patiënt ten opzichte van zichzelf of het eigen lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Vorm denken - vertraagd

A

Een remming of stilstand van het denkproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vorm denken - bradyfrenie

A

Vertraagd tempo van denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Vorm denken - gestuwd

A

Ervaring van een sterk versneld denkproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Vorm denken - wijdlopig

A

Onnodige uitweidingen of het zicht verliezen in detail, maar wel met een logische volgorde

30
Q

Vorm denken - associatie zwakte

A

Slecht in associaties maken (de clue van het verhaal begrijpen)

31
Q

Vorm denken - tachyfrenie

A

Versneld denken

32
Q

Vorm denken - incoherentie

A

Het volledig ontbreken van logische
of begrijpbare samenhang in wat de patiënt zegt

33
Q

Vorm denken - concretisme

A

er wordt een zeer letterlijke betekenis gegeven aan een abstract denkbeeld

34
Q

Inhoudelijk denken - gedachte armoede

A

subjectieve ervaring dat de patiënt weinig invalt, gedachten en ideeën heeft, alsof zijn hoofd leeg is

34
Q

Vorm denken - neologisme

A

Een woordnieuwvorming: een door de patiënt zelf bedacht, onbestaand woord dat betekenisloos kan zijn

35
Q

Inhoudelijk denken - pre-occupatie

A

veel spreken over beperkte set aan gedachten

36
Q

Inhoudelijk denken - obsessie

A

enkel maar aan beperkte set van gedachten denken die zich ook veelal opdringen en egodystoon zijn (niet-eigen)

37
Q

Inhoudelijk denken - ruminatie

A

Voortdurend een al dan niet reëel probleem moet overpeinzen, wikken en wegen, zonder dat als regel een constructieve oplossing wordt bereikt

38
Q

Inhoudelijk denken - betrekkinsgideen

A

Corrigeerbare neiging om te denken dat zaken speciaal op hem betrekking hebben

39
Q

Inhoudelijk denken - betrekkingswaan

A

Niet-corrigeerbare neiging om te denken dat zaken speciaal op hem betrekking hebben

40
Q

Inhoudelijk denken - paranoïde waan

A

Vergiftigingswaan, achtervolgingswaan en jaloersheidswaan of ontrouwwaan

41
Q

Inhoudelijk denken - nihilistische waan

A

Depressieve waan (leven is niets meer waard)

42
Q

Inhoudelijk denken - beinvloedingswaan

A

De overtuiging dat het denkproces zelf wordt beïnvloed, in de zin van een verlies van autonomie over het eigen denken

43
Q

Stemming - somberheid

A

Omschreven als mat, gedrukt, verdrietig, bedroefd, neerslach-
tig, huilerig, moedeloos, hopeloos, wanhopig of radeloos

44
Q

Stemming - anhedonie

A

Onvermogen om te genieten van en
emotioneel te reageren op gewoonlijk prettige activiteiten of gebeurtenissen

45
Q

Stemming - apathie

A

Een gebrek aan nieuwsgierigheid en affectieve motivatie om tot handelen te komen. Leidt tot passiviteit en onverschilligheid

46
Q

Stemming - angstig

A

Een gevoel van sterk onbehagen, dreiging en onzekerheid, zonder dat de patiënt kan aangeven waar hij precies bang voor is

47
Q

Stemming - dysforie

A

Kan omschreven worden als ontstemd, wantrouwig, prikkelbaar, boos, kwaad of agressief

48
Q

Stemming - euforie

A

Overdreven opgewekt of uitgelaten

49
Q

Affect - incongruent

A

Affect past niet bij de situatie

50
Q

Affect - labiel

A

Herhaaldelijk abrupte wisseling van affect zonder duidelijk aanleiding

51
Q

Affect - theatraal

A

Een levendige mimiek, dramatische gebaren, een sterk modulerende spraak en een woordkeuze met veel superlatieven en zelfdramatisering

52
Q

Affect - vlak

A

Een verminderd of nauwelijks moduleren met de emotionele betekenis voor de patiënt van het onderwerp dat aan de orde is

53
Q

Psychomotoriek

A

Bewegingen die door psychische factoren of mechanismen worden veroorzaakt of gestuurd

54
Q

Motivatie & gedrag - witzelzucht

A

onbedwingbare neiging hebt doorlopend woordspelingen te maken, ongepaste grappen, of zinloze verhalen op ongepaste momenten

54
Q

Motivatie & gedrag - decorumverlies

A

Patient houdt zich niet meer aan sociale gedragsregels die gebruikelijk zijn voor de situatie en voor de patiënt gezien zijn sociaal-culturele
achtergrond

55
Q

Motivatie & gedrag - inactiviteit/lethargie

A

ernstige traagheid in handelen

56
Q

Motivatie & gedrag - compulsies (dwanghandeling)

A

herhalende handelingen die tegen de bewust ervaren wil van de patiënt worden uitgevoerd (egodystoon)

57
Q

Motivatie & gedrag - dranghandeling

A

ego-syntoon gedrag dat voortkomt uit een innerlijk verlangen

58
Q

Motivatie & gedrag - impulsieve handelingen

A

geheel onverwachts, plotseling en snel wordt uitgevoerd, zonder eerst de eventuele schadelijke gevolgen te overwegen en zonder voorafgaand wilsbesluit

59
Q

Beweginsstoornis - acanthisie

A

Niet kunnen zitten door innerlijke rusteloosheid

60
Q

Beweginsstoornis - dyskinesie

A

Onbedoelde overmatige bewegingen van het lichaam

61
Q

Beweginsstoornis - dystonie

A

Onwillekeurige spiercontracties

62
Q

Beweginsstoornis - catalepsie

A

Spierverstijving in de ledematen of het gehele lichaam optreedt met minder pijn gevoel en bewustzijn van lichaamsfuncties

63
Q

Beweginsstoornis - cataplexie

A

Spierverslapping tijdens bewustzijn

64
Q

Beweginsstoornis - catatonie

A

mutisme, flexibilitas cerea, catalepsie en stupor. Vrijwel niet meer kunnen bewegen

65
Q

Beweginsstoornis - maniërisme

A

Dwaze, speelse, maar wel schijnbaar doelgerichte bewegingen, zoals huppelen, op de tenen lopen, salueren naar voorbijgangers en overdreven,
gekunstelde karikaturen van gewone bewegingen.

66
Q

Beweginsstoornis - stereotypie

A

Het onwillekeurig, repeterend en soms ritmisch maken van dezelfde eigenaardige complexe bewegingen, die géén duidelijk doel hebben en
ophouden bij afleiding, bijvoorbeeld spelen met de vingers, fladderen met de handen, zichzelf steeds aanraken, bekloppen of wrijven.

67
Q

Hypotenaciteit

A

snel draad kwijt bij lange antwoorden (kan aandacht niet houden bij 1 onderwerp)

68
Q

hypertenaciteit

A

moeilijk overgaan op ander onderwerp (aandacht te lang bij 1 onderwerp)

69
Q

avolitie

A

gebrek aan aandrift, waarbij een patiënt het ontbreekt aan het
ontwikkelen van ideeën en energie om tot activiteit te komen