pronominal adverbs Flashcards
daartegen
about that
Against that
daarna
then, afterwards, after that
- Daarna gaan we eindelijk naar bed
We hebben daarna niets meer gehoord.
hierbij
with this
Nee, ze wil hier geen thee bij.
hiervandaan
from here
hiervandaan kan je de oceaan zien.
hiervoor
for this
mijn armen zijn hier niet sterk genoeg voor
daaraan
about that
de politieagent probeert daar niet aan te denken
daarom
that is why
because of that
waarom? daarom
daarop
to that
Ik wil daarop graag een antwoord.
ik wil graag een antwoord daarop
(i would like an answer for that)
erin
in it
wat zit erin? —what is in it?
wat zit er nu in? what is in there now?
Er zit niets in. there is nothing in it.
ik stop er iets in- i put something in it
it splits up when there is another adverb or an indefinite object (iets, niets, etc).
daarin
in that
hierin
in this
waarin
in what/which
overal in
in everything
ergens in
in something
nergens in
not in anything