Prépositions partie 3 Flashcards
… jaar oud
Âgé de
Aardig voor
Agréable à
Geschikt voor
Apte à
Verliefd op
Amoureux de
In staat tot
Capable de
Medeplichtig aan
Complice de
Vergelijkbaar met
Comparable à
Vol vertrouwen in
Confiant en
Confiant dans
In overeenstemming met
Conforme à
Tevreden met
Content de
Bedekt met
Couvert de
Verschillende van
Différent de
Begaafd voor
Doué pour
Gelijk aan
égal à
Boos, kwaad op
Fâché contre
Gunstig voor
Favorable à
Fier op
Fier de
Sterk in
Fort en
Koel tegen
Froid avec
Froid envers
Gul jegens
Généreux envers
Vriendelijk tegen
Gentil avec
Gentil envers
Gentil pour
Gekleed in
Habillé de
Gelukkig met
être heureux de
geluk hebben bij, geluk hebben in
être heureux à
être heureux en
Onverschillig jegens
indifférent à
Ondankbaar jegens
Ingrat envers
Onrechtvaardig jegens
Injuste envers
Ongevoelig voor
Insensible à
Verboden voor
Interdit à
Jaloers op
Jaloux de
Noodzakelijk voor
Nécessaire à
Toegankelijk voor
Ouvert à
Vol met, vervuld met
Plein (rempli) de
Beleefd tegen
Poli avec
Poli envers
Bereid tot, voorbereid op
Prêt à
Verantwoordelijk voor
Responsable de
Tevreden over, tevreden met
Satisfait de
Gelijk aan
Semblable à
Gevoelig voor
Sensible à
Zeker van
sûr de
Nuttig voor
Utile à
Gehuld in
Vêtu de
Zonder
Vide de
Aan de beterhand zijn
Aller mieux
Doof zijn aan 1 oor
être sourd d’une oreille
Bij gebrek aan geld
Faute d’argent
Een voorbeeld nemen aan
Prendre exemple sur
Bij de post werken
Travailler à la poste
Zijn hond bij zich hebben
Avoir son chien avec soi