Prépositions partie 2 Flashcards

1
Q

Misbruik maken van

A

Abuser de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uitlopen op

A

Aboutir à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Houden van

A

Aimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Toegaan naar

A

S’approcher de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bijwonen

A

Assiter à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verwachten

A

S’attendre à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Te maken hebben met

A

Avoir affaire à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nodig hebben

A

Avoir besoin de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Medelijden hebben met

A

Avoir pitié de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kletsen over

A

Bavarder de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Praten over

A

Causer de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op zich nemen

A

se charger de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beginnen met

A

Commencer par

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vergelijken met

A

Comparer à/avec

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bestaan in

A

Consister en/dans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zich tevreden stellen met

A

Se contenter de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bedekken met

A

Couvrir de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Niet in de smaak vallen bij

A

Déplaire à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

zich niet meer interesseren voor

A

se désintéresser de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verschillen van

A

différer de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

beschikken over

A

disposer de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

twijfelen aan

A

douter de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

vermoeden

A

se douter de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

luisteren naar

A

écouter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
iets lenen van iemand
emprunter qqch à qqn
26
omringen met
entourer de
27
zich verontschuldigen voor
s'excuser de
28
vertrouwen
se fier à
29
eindigen met
finir par
30
zich ongerust maken over
s'inquiéter de
31
zich interesseren voor
s'intéresser à
32
uitnodigen op
inviter à
33
verzuimen
manquer à
34
gebrek hebben aan
manquer de
35
wantrouwen
se méfier de
36
zich bemoeien met
se mêler de
37
spotten met
se moquer de
38
kwaadspreken van
médire de
39
sterven van
mourir de
40
zich voeden met
se nourrir de
41
schade berokkenen aan
nuire à
42
gehoorzamen aan
obéir à
43
zich bezighouden met
s'occuper de
44
versieren met
orner de
45
vergeven
pardonner à
46
met iemand over iets spreken
parler de qqch à qqn
47
vertrekken naar
partir pour (le/la, ...)
48
denken aan
penser à
49
zich zorgen maken over
se préoccuper de
50
klagen over
se plaindre de
51
in de smaak vallen bij
plaire à
52
behoeden voor
préserver de
53
zich herinneren
se rappeler
54
kijken naar
regarder
55
bedanken voor
remercier de/pour
56
afzien van
renoncer à
57
lijken op
ressembler à
58
lach met
rire de
59
opvolgen
succéder à
60
lijden aan
souffrir de
61
zich herinneren
se souvenir de
62
rekening houden met
tenir compte de
63
in een bepaalde kleur verven
teindre en
64
raken aan
toucher à
65
raken
toucher
66
gebruik maken van
user de
67
verslijten
user
68
waken bij
veiller un malade
69
op iemand passen
veiller sur qqn
70
voor iets zorgen
veiller à qqch