Préposition 1? Flashcards
1
Q
- Een medisch secretaresse moet steeds beleefd blijven tegen de patiënten
A
Une secrétaire médicale doit toujours rester polie envers / avec les patients.
2
Q
- Waarom is hij zo onverschillig tegenover iedereen ?
A
Pourquoi est-il si indifférent à tout le monde ?
3
Q
- Zijn gezicht was helemaal bedekt met puistjes.
A
Son visage était tout couvert de boutons.
4
Q
- Ik ben vol vertrouwen in die verpleegster.
A
Je suis tout confiant(e) en cette infirmière.
5
Q
- Hij is niet geschikt voor dit vak.
A
Il n’est pas apte à ce métier.
6
Q
- Dat zal op een drama uitlopen
A
Cela aboutira à un drame
7
Q
- Zij vindt het leven prettig.
A
Elle aime la vie.
8
Q
- Heb je al een operatie mogen bijwonen?
A
As-tu déjà pu assister à une opération?
9
Q
- Daar had ik me helemaal niet aan verwacht
A
Je ne m’y étais pas du tout attendu.
10
Q
- U lijkt op uw moeder.
A
Vous ressemblez à votre mère.
11
Q
- Ik maak me zorgen over zijn gezondheid.
A
Je me préoccupe de sa santé.
12
Q
- Zij is gestorven aan borstkanker.
A
Elle est morte du cancer du sein.
13
Q
- Zij heeft gebrek aan zelfvertrouwen.
A
Elle manque d’assurance / de confiance en elle-même.
14
Q
- Waaruit bestaat de taak van een medisch secretaresse ?
A
En quoi consiste la tâche d’une secrétaire médicale?
15
Q
- Waarover hebben jullie gebabbeld ? Over koetjes en kalfjes..
A
De quoi avez-vous bavardé ? De choses et d’autres..
16
Q
Waarvan is dat gemaakt ?
A
En quoi est-ce que c’est fait ?