positivisme Flashcards

1
Q

wat zijn de drie scholen

A

Italiaans antropologisch, franse milieuschool, biosociale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wie is belangrijk in de Italiaans antropologische school en wat staat centraal?

A

Lombroso en Garofalo

geboren misdadiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wie is belangrijk in de franse milieuschool? en wat staat centraal?

A

Lacassagne, Tarde
sociale factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat staat centraal in de biosociale school?

A

fysieke, individuele en sociale factoren = synthese antropologie en milieuschool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

eeuw van Cesare Lombroso?

A

19e (20e) eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wie bouwde verder op Lombroso?

A

Garofalo, Winkler, Ferri, Alterino

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke belangrijke personen zijn atavisten?

A

Galtlon, Sheldon en Lombroso

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

in een later werk erkende lombroso ook nog andere factoren, welke zijn dit?

A

psychologische en sociale factoren (samen met de biologische factoren zijn het de drie elementen die positivisten bestuderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welk positivisme kwam na lombroso?

A

individueel positivisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zegt Alexandre lacassagne

A

franse arts en criminoloog zet zich af tegen ideeën van Lombroso. zegt dat de sociale omgeving de voedingsbodem is voor criminaliteit en dat de msp de criminaliteit krijgt die ze verdient.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zegt Gabriel Tarde

A

magistraat, criminaliteit is de imitatie van G van hoger gerangschikte door lager gerangschikte. is de eerste die over het leren spreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de theorieën na Tarde en Lacassagne?

A

sociale interactie theorieën en sociaal structurele theorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wie behoort tot de sociale interactie theorieën?

A

Sutherland, Matza en Sykes, Hirschi, Burgess en Akers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wie behoort tot de sociaal structurele theorieën?

A

Durkheiù, Merton, Cohen, Parks en Burgess, Shaw en McKay

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de theorie van Sutherland

A

differentieel associatietheorie: dat het crimineel gedrag is aangeleerd, er zijn 3 vormen: klassiek conditioneren, instrumenteel leren en sociaal leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de principes/algemene verklaringen volgens Sutherland van crimineel gedrag?

A
  1. aangeleerd
  2. aangeleerd in interactie- en communicatieprocessen met andere mensen
  3. als het wordt aangeleerd omvat het technieken om het uit te voeren en motieven en rationalisaties om het te verantwoorden en attitudes om het te plegen
  4. door definities (van pos en neg regels) worden motieven gevormd
  5. crimineel = overmaat aan pos def tov regelovertredingen ivm neg def tov regelovertredingen -> criminele associaties
  6. het leerproces van crimineel gedrag omvat alle mechanismen die ook bij andere leerprocessen hoort
17
Q

welke theorie is van Gresham Sykes en David Matza

A

neutralisatietheorien -> 5 technieken:

18
Q

op wie bouwen Burgess en Akers verder met hun theorie?

A

op de differentieel associatietheorie en de ideeën van Pavlov

19
Q

welke theorie is van Burgess en Akers?

A

de sociale leer-theorie

20
Q

wat is criminaliteit volgens de straintheorie?

A

het is een gevolg van niet op elkaar afgestemde apsiraties, wensen en behoeftes (doelen) van individuen vs mogelijkheden verwachtingen en ideeën (middelen) om die op een legitieme manier te realiseren

21
Q

welke theorie behoort tot Cohen?

A

de subculturele benadering

22
Q

wat wordt er gezegd in de theorie van Cohen ivm jeugddelinquentie

A

dat de oorzaak van criminaliteit sociale ongelijkheid is en niet de sociale ongelijkheid door de waarden of materiële doeleinden die niet kunnen worden bereikt. er komt een competiedrang en frustratie over puur de status

23
Q

wat is de tijdsgeest van de Chicago school

A

1920, de grote depressie en de roaring twenties

24
Q

wat zijn de mogelijkheden volgens de strainttheorie?

A

rebellie
conformisme
innovatie
ritualisme
terugtrekking