Pluriforme Samenleving (1,2,5) Flashcards

1
Q

Vrijheidsdrang

A
De behoefte om vrij te zijn
Friedrich Schiller (1788: lofzang)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ordening

A

Groeperen volgens bepaalde kenmerken

- Edmond/Jules Goncourt (1861: negatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pluriforme samenleving

A

Land waarin mensen van verschillende sociale klasse, godsdiensten en levensstijlen samenleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Communicatiemiddelen

A

Grote rol in eenwording

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Morele geografie

A

Het dicht op elkaar leven van mensen op een klein grondgebied heeft invloed op de manier waarop mensen met elkaar omgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pragmatische tolerantie

A

Profijt weegt zwaarder dan principes van het geloof (dingen tolereren om problemen te voorkomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tolerantie

A

Mate waarin dingen worden verdragen

Schuilkerken van katholieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gedogen

A

Iets wat bij wet is verboden maar in de praktijk is toegelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vrijheid van geweten

A

De vrijheid om bepaalde denkbeelden te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Principiële tolerantie

A

Tolerantie volgens overtuiging of principe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dissident

A

Iemand met een andere mening dan anderen in een groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Poldermodel

A

Besturen en besluiten nemen dmv overleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pacificatiedemocratie

A

Staatsvorm waarbij de leiders ondanks hun meningsverschillen de bereidheid vertonen om samen te werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Conformisme

A

Het verlangen om zich aan te passen aan de opvattingen en gedragingen van de meerderheid in de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale conflict

A

Interculturele conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Politiek conflict

A

Conflicten tussen politici en burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Globalisering

A

Proces waarbij landen op economisch, cultureel, sociaal en politiek gebied met elkaar verbonden worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Polarisatie

A

Het veroorzaken van een conflict of het versterken van tegenstellingen tussen partijen of bevolkingsgroepen (ze worden groter, trekt naar 2 polen toe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Sociale cohesie

A

Het vertrouwen van burgers in elkaar en in de overheid

Hoe verbonden je je voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Cultuur

A

Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gemeenschappelijk referentiekader

A

Als mensen dezelfde normen, waarden en gewoonten hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Gedragsregulatie

A

Zorgen dat het gedrag van mensen geordend en voorspelbaar verloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dominante cultuur

A

Het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Subcultuur

A

Een specifieke groep die eigem waarden, normen en andere kenmerken ontwikkelt die afwijken van de dominante cultuur

25
Q

Tegenculturen

A

Groepen die zich verzetten tegen (delen van) de dominante cultuur of daar zelfs een bedreiging voor vormen

26
Q

Socialisatie

A

Het proces waarbij iemand bewust en onbewust de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd

27
Q

Imitatie

A

Nadoen van het gedrag van mensen waar je een sterke binding mee hebt

28
Q

Socialiserende instituties

A

Instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt

29
Q

Formele sociale controle

A

De manier waarop mensen anderem stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden gebaseerd op geschreven regels

30
Q

Informele sociale controle

A

De manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden gebaseerd op beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels

31
Q

Sancties

A

Straffen of beloningen om te zorgen dat men zich gedraagt naar de geldende normen

32
Q

Groepsidentificatie

A

Het proces dat door socialisatie mensen zich verwant voelen met de dominante cultuur en met de cultuur van kleinere groepen

33
Q

Dimensies van cultuur

A

Belangrijkste dingen waarin culturen van elkaar verschillen

34
Q

Machtsafstans (hofstede)

A

Omgang met gezag in een cultuur

35
Q

Individualisme (hofstede)

A

Je persoonlijke onafhankelijkheid het belangrijkst vinden

36
Q

Collectivisme (hofstede)

A

Het stellen van het belang van de gemeenschap boven dat van het individu

37
Q

Masculiniteit (hofstede)

A

Een samenleving waarin de sociale sekse-rollen duidelijk geschreven zijn

38
Q

Feminiteit (hofstede)

A

Een samenleving waarin vrouwelijke en mannelijke taken min of meer in elkaar overlopen

39
Q

Onzekerheidsvermijding (hofstede)

A

Mate van angst voor de toekomst

40
Q

Oriëntatie op de lange termijn (hofstede)

A

De maatschappij is vooral gericht op de toekomst

41
Q

Oriëntatie op de korte termijn (hofstede)

A

Maatschappij is meer gericht op het heden

42
Q

Etnocentrisme

A

Een manier van kijken waarbij de eigen groep wordt gezien als het middelpunt van alles en alle anderen worden daaraan afgemeten

43
Q

Vooroordeel

A

Vooropgezette meningen over andere dorpen of culturen

44
Q

Xenofobie

A

Haatdragendheid tegen alles wat als vreemd wordt ervaren

45
Q

Nieuwkomers

A

Iemand die pas net hier naartoe is geïmmigreerd

46
Q

Ingezetenen

A

Mensen die hier al generaties lang leven

47
Q

Verandering van generaties

A

De leefereld van ouders en hun kinderen verschilt nogal

48
Q

Gemengde huwelijken

A

Mensen die trouwen met mensen buiten de eigen gemeenschap

49
Q

Remittances

A

Het geld dat wordt overgemaakt naar het land van herkomst

50
Q

Vervreemding en verlies

A

Mensen voelen zich niet echt thuis in hun omgeving en verliezen de vertrouwde wereld

51
Q

Tegenstrijdige ambities

A

Immigranten willen dat hun kinderen succesvol zijn in deze samenleving en tegelijkertijd willen ze dat hun kinderen dicht in de buurt blijven van hun eigen opvattingen over het leven

52
Q

Symbolische lading

A

Kwesties die gaan over de omgang met culturele verschillen

53
Q

Islam

A

De godsdienst van de moslims met Allah als god

54
Q

Vooruitgang en stagnatie

A

Ontwikkeling die leidt tot verbetering en stilstand

55
Q

Etnisch ondernemerschap

A

Immigranten die zelfstandig ondernemer zijn

56
Q

Economische en culturele meerwaarde

A

Dingen die de samenleving economisch en cultureel gezien verrijken

57
Q

Middenklasse

A

Advocaten, politieagenten, artsen, leraren en ondernemers

58
Q

Sociale mobiliteit

A

De mogelijkheid om te stijgen op de sociale ladder

59
Q

Pluriformiteit

A

De hoeveelheid aan diversiteit