Planten Flashcards

1
Q

Adhesie

A

in de natuurkunde is adhesie de onderlinge aantrekkingskracht tussen ongelijke moleculen zonder dat er sprake is van een chemische binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Auxine

A

zijn een groep plantenhormonen met vergelijkbare structuur en effecten, die in planten een groot aantal belangrijke functies vervullen, zoals de groei van bovengrondse delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bastvaten

A

transportkanalen in de bast, vooral bedoeld om suikers te vervoeren die gevormd zijn in het blad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Callus

A

callus bestaat uit ongedifferentieerde, totipotente cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cambium

A

is een weefsellaag in planten, vooral bekend van bomen en struiken, die altijd ten minste ŽŽn cambium hebben. Het is een delingsweefsel, een van de weinige plaatsen in een plant waar nieuwe cellen gemaakt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Capillaire werking

A

opstijging van een vloeistof (meestal water) in nauwe kanalen door onderlinge aantrekking van moleculen. In de bodem heeft dit stijging van het grondwater tot gevolg. In planten gaat het water in de houtvaten door capillaire werking omhoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Celdifferentiatie

A

proces, waarbij cellen steeds meer gaan verschillen in vorm en functie. Celdifferentiatie treedt op bij de ontwikkeling van een meercellig individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cellulose

A

polymerisatieproduct van glucose. Cellulose is een bestanddeel van de celwanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Celspecialiasatie

A

proces waarbij, bij de ontwikkeling van een meercellig individu, elke cel zijn specifieke bouw en functie krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Celstrekking

A

groei van de cel door opname van water in de vacuole. Celstrekking draagt bij planten bij aan groei en stevigheid van plantenweefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cohesie

A

is de onderlinge aantrekkingskracht tussen gelijke moleculen zonder dat er sprake is van een chemische binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Complete bloem

A

bloem met kelkbladeren, kroonbladeren, meeldraden en stampers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cuticula

A

waslaagje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Endodermis

A

binnenste cellenlaag van de schors (Schorsgrenslaag), vooral bij wortels. De endodermis is betrokken bij de selectieve opname van stoffen door de wortel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Enten

A

hierbij wordt een deel van een plant (de ent) vastgemaakt op een deel van een andere plant (de onderstam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Epidermis

A

opperhuid, buitenste cellaag (cellagen) van wortel, stengel en blad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ethyleen

A

is een hormoon in planten, waar het verschillende effecten heeft. Een ervan is dat ethyleen wordt geproduceerd door sommige rijpende vruchten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Floëem (phloem in Engels)

A

de bastvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fotoperiodiciteit

A

is het verschijnsel dat organismen - meer in het bijzonder planten - in hun fysiologie reageren op de jaarlijkse verschillen in daglengte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Fototropie

A

is een biologisch verschijnsel, waarbij een organisme op de uitwendige lichtprikkel reageert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geotropie

A

is het verschijnsel dat de groei van planten beinvloed wordt door de zwaartekracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Houtvaten

A

transportkanaal voor water en zouten, soms ook voor organische stoffen. Bij het ontstaan van houtvaten worden de wanden tussen in elkaars verlengde liggende cellen opgeruimd, waarna de cellen sterven.

23
Q

Huidmondjes

A

openingen in de opperhuid van planten, bestaande uit twee sluitcellen rond een regelbare spleet. De huidmondjes dienen voor de gaswisseling.

24
Q

Incomplete bloem

A

bloem mist iets uit dit rijtje: kelkbladeren, kroonbladeren, meeldraden en stampers

25
Q

Kelk

A

krans van buitenste bloembekleedselen, meestal groen gekleurd en kleiner dan de kroon

26
Q

Kloon

A

groep van individuen die door ongeslachtelijke voortplanting uit 1 organismen is ontstaan

27
Q

Kroon

A

krans van binnenste bloemblaadjes. Kroonbladeren zijn meestal niet groen en groter dan kelkbladeren

28
Q

Kruisbestuiving

A

bestuiving waarbij het stuifmeel van een bloem van een andere plant van dezelfde soort komt.

29
Q

Lignine

A

houtstof) is een stof, die voorkomt in de celwand van verschillende cellen.

30
Q

Meristemen

A

het meristeem of plantaardig delingsweefsel bevindt zich op speciale plaatsen in de plant.

31
Q

Mitose

A

kerndeling waardoor twee kernen ontstaan die hetzelfde genotype hebben als de oorspronkelijke kern.

32
Q

Ongeslachtelijke voortplanting

A

vegetatieve voortplanting is een voortplantingsstrategie waarbij het nieuwe individu ontstaat uit een deel van het ouderindividu. Er vindt geen meiose en geen kernversmelting plaats.

33
Q

Parenchym

A

weefseltype (vulweefsel) bestaande uit cellen met een dunne, niet verhoute wand, die het vermogen tot celdeling behouden hebben. Bij beschadiging in een plant gaan de parenchymcellen zich delen en een wondweefsel (callus) vormen dat de wond afsluit.

34
Q

Polyploïdie

A

chromosomen komen in de kern meer dan een paar voor, zoals 3n of 4n

35
Q

Primaire celwand

A

vrijwel alle plantencellen hebben een primaire celwand. Na de mitose wordt allereerst de celplaat gevormd. Daarna wordt er vanuit de nieuwe cellen direct een verdikkingslaag aangegebracht: de primaire celwand. Hij bestaat vooral uit cellulose.

36
Q

Sacharose

A

een disacharide waarvan elk molecuul bestaat uit een glucose-eenheid en een fructose-eenheid.

37
Q

Secundaire celwand

A

als de strekkingsgroei van de cel afgelopen is, kan een tweede verdikkingslaag worden afgezet. De secundaire wand groeit alleen in de dikte, niet in de oppervlakte. Hij kan opgebouwd zijn uit meerdere lagen. Hij bevat gewoonlijk veel lignine.

38
Q

Sluitcel

A

opvallend gevormde epidermiscel om een regelbare opening in de epidermis. De opening en sluitcellen vormen samen het huidmondje.

39
Q

Stamcel

A

embryonale) cel, waaruit zich weefsels ontwikkelen.

40
Q

Stamper

A

vrouwelijk geslachtsorgaan van de zaadplant. Een stamper bestaat uit stempel(s), stijl(en) en vruchtbeginsel.

41
Q

Stuifmeelbuis

A

een buisvormige uitgroeiing van de stuifmeelkorrel waardoor de vegetatieve kern en de generatieve kernen uit de stuifmeelkorrel de eicel in het zaadbeginsel kunnen bereiken.

42
Q

Vaatbundel

A

verzameling houtvaten en bastvaten en ander weefsel in kruidachtige stengels en bladeren

43
Q

Voorjaarshout

A

hout uit jaarring met wijde houtvaten en dunne wanden

44
Q

Vruchtbeginsel

A

gedeelte van de stamper dat een of meer zaadbeginsels bevat

45
Q

Waterpotentiaal

A

is een maat voor de energietoestand van water in vergelijking met zuiver water en bepaalt de richting en beweging van het water

46
Q

Weefselkweek

A

een stukje weefsel wordt uit een plant gesneden en onder steriele omstandigheden opgekweekt tot nieuwe planten

47
Q

Worteldruk

A

druk in de houtvaten als gevolg van osmose door actief zouttransport door de endodermiscellen vanuit de wortelschors naar de houtvaten.

48
Q

Wortelharen

A

uitstulping van een epidermiscel van een wortel

49
Q

Xyleem

A

De houtvaten

50
Q

Zaadbeginsel

A

onderdeel van een vruchtbeginsel dat een eicel bevat en dat na bevruchting uitgroeit tot een zaad.

51
Q

Zeefplaat

A

openingen in de dwarswanden van bastvaten

52
Q

Zelfbestuiving

A

bestuiving waarbij pollen op stempels van bloemen van dezelfde plant terechtkomt.

53
Q

Zomerhout

A

hout uit jaarring met dikke wanden en nauwe vaten

54
Q

Zeefvat

A

de bastvaten; transportkanalen in de bast