Persoonsvorm in verleden tijd Flashcards
Write past tense and translate
voetbal
(voetballen)
voetbalde
to play football (voetbalden)
Ik voetbalde altijd op straat.
Write past tense and translate
schopt
(schoppen)
schopte
to kick (schopten)
Mijn broer schopte een ruit in.
Write past tense and translate
raakt
(raken)
raakte
to hit (raakten)
Hij raakte de bal niet goed.
Write past tense and translate
vertelt
(vertellen)
vertelde
to tell (vertelden)
De buurman vertelde over de kapotte ruit.
Write past tense and translate
belt
(bellen)
belde
to call (belden)
Mijn vader belde verzekeringsagent.
Write past tense and translate
bestelt
(bestellen)
bestelde
to order (bestelden)
De schilder bestelde een ruit.
Write past tense and translate
betaalt
(betalen)
betaalde
to pay (betaalden)
De verzekering betaalde de ruit.
Write past tense and translate
speel
(spelen)
speelde
to play (speelden)
Later speelden wij op het grasveld.
Write past tense and translate
opereert
(opereren)
opereerde
to operate (opereerden)
De chirurg opereerde de man.
Write past tense and translate
schildert
(schilderen)
schilderde
to paint (schilderden)
De kunstenaar schilderde een portret.
Write past tense and translate
kookt
(koken)
kookte
to cook (kookten)
De kok kookte groentesoep.
Write past tense and translate
timmert
(timmeren)
timmerde
to carpent (timmerden)
De timmerman timmerde een vogelhuis.
Write past tense and translate
vervoert
vervoeren
vervoerde
to transport (vervoerden)
De chauffeur vervoerde de vracht.
Write past tense and translate
bekeurt
bekeuren
bekeurde
to fine (bekeurden)
De agent bekeurde de fietser..
Write past tense and translate
verpleegt
(verplegen)
verpleegde
to nurse (verpleegden)
De zuster verpleegde de patiënt.