Hoofdstuk 11 Flashcards
de chauffeur
driver
het enkeltje
one-way ticket
de koffer
suitcase
de neef
cousin (m.)
het noorden
north
het ondergoed
underwear
het oosten
east
het openbaar vervoer
public transport
het retour
return
de spits
rush hour
het spoor
rail
het vervoer
transport
het voordeelabonnement
discount subscription
het westen
west
het zuiden
south
fietsen
to cycle
de groeten doen
to greet
halen
to bring
inpakken
to pack up
instappen
to get in
lijken
to resemble
logeren
to stay
overstappen
to transfer
reizen
to travel
uitstappen
to get off
genoeg
enough
veel
a lot of
de automaat
machine
de boot
boat
de conducteur
conductor
de knop
button
het perron
platform (tr. s.)
het poortje
gate
het saldo
balance ($)
het vliegtuig
airplane
aanvullen
to replenish
inchecken
to check in
opladen
to load
roepen
to call (l.)
stilstaan
to stand still
varen
to sail
vliegen
to fly
zwaaien
to wave
achterin
in the back
onderweg
in transit
weer
again (fro)
de brug
bridge
de gracht
canal
de halte
stop
de haven
harbour
de kapitein
captain
de pijl
arrow
de plezier
pleasure
de rondvaart
cruise
de route
route
het verloren voorwerp
lost object
afhalen
to meet
besturen
to control
haasten, zich
hurry
hollen
to run
voetballen
to play football
de bagage
luggage
de brommer
moped
het examen
exam
de file
traffic jam
de garage
garage
het kruispunt
crossing
de metro
subway
de overkant
other side
het plan
plan
de regel
rule
het stoplicht
traffic light
het stuur
steering wheel
de taxi
taxi
het vliegveld
airport
de voorrang
priority
de vrachtwagen
lorry
aangeven
to indicate
dalen
to descend
inhalen
to catch up
opletten
to pay attention
remmen
to break (st.)
stijgen
to rise
uitsteken
to stand out
hard
hard
heleboel
a lot of