Persoonlijkheidsstoornissen Flashcards
1
Q
Cluster A
excentrieke cluster
A
- paranoïde PS
- schizoïde PS
- schizotypische PS
2
Q
Cluster B
dramatische cluster
A
- antisociale PS
- borderline PS
- theatrale PS
- narcistische PS
3
Q
Cluster C
angstige cluster
A
- ontwijkende PS
- afhankelijke PS
- obsessieve-compulsieve PS
4
Q
Persoonlijkheidsstoornissen
Kenmerken
A
- duurzaam patroon innerlijke ervaringen en gedragingen die binnen cultuur van betrokkene afwijken van de verwachtingen
zichtbaar op twee of meer terreinen: cognities, affecten, beheersing impulsen, interpersoonlijke relaties - patroon is star en uit zich op breed terrein persoonlijke en sociale situaties
- patroon is stabiel en van lange duur + begin ten minste in adolescentie of vroege volwassenheid
- significante lijden of beperkingen
- Exclusie somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen of andere psychische stoornis
5
Q
Cluster A: algemeen
A
- excentriek en zonderling
- introvert, terugtrekken sociale contact, beperkt emotionele expressie
- cognitieve/perceptuele stoornissen met soms psychotisch karakter
- sociale functioneren sterk aangetast
6
Q
A: paranoïde persoonlijkheidsstoornis
A
- diepgaand wantrouwen en achterdocht tov anderen, beweegredenen worden gezien als kwaadwillig, begin vroege volwassenheid, uiting in diverse situaties:
1. vermoed uitbuiting door anderen
2. gepreoccupeerd door ongerechtvaardigde twijfels aan trouw/betrouwbaarheid vrienden/collega’s
3. anderen met tegenzin in vertrouwen nemen
4. zoeken naar verborgen vernederingen en bedreigingen
5. halsstarrig rancuneus
6. bespeurt kritiek op eigen karakter of reputatie en reageert met woede en tegenaanval
7. terugkerend achterdochtig, zonder rechtvaardiging, betreffende trouw partner
-niet uitsluitend bij schizofrenie, stemmingsstoornis, psychotische stoornis, en niet gevolg van somatische aandoening
7
Q
A: schizoïde persoonlijkheidsstoornis
A
- diepgaand patroon afstandelijkheid sociale relaties, beperkingen uiten emoties, begin vroege volwassenheid, uiting in verschillende situaties:
1. geen behoefte plezier/hechte relaties/tot gezin of familie behoren
2. kiest bijna altijd activiteiten die alleen gedaan worden
3. weinig tot geen belangstelling seksuele ervaringen met ander
4. weinig tot geen genoegen aan activiteiten
5. geen intieme vrienden of vertrouwelingen buiten eerstegraadsfamilieleden
6. onverschillig voor lof of kritiek
7. affect is emotioneel kil/afstandelijk/vervlakt
8
Q
A: schizotypische persoonlijkheidsstoornis
A
- diepgaand patroon sociale/intermenselijke beperkingen, acuut gevoel van ongemak bij een verminderd vermogen tot aangaan intieme relaties + cognitieve en perceptuele vervormingen
1. betrekkingsideeën
2. eigenaardige overtuigingen of magisch denken
3. ongewone perceptuele waarnemingen, lichamelijke illusies
4. merkwaardige gedachten/spraak
5. achterdocht of paranoïde ideeën
6. inadequaat affect
7. zonderling of vreemd gedrag of uiterlijk
8. geen intieme vrienden of vertrouwelingen buiten eerstegraadsfamilieleden
9. buitensporige sociale angst, paranoïde angst
9
Q
Cluster B: algemeen
A
- borderline: automutilatie, suïcidepogingen, eisend gedrag
- narcistisch: veel conflicten om zich heen die allemaal aan andere worden toegekend
- theatraal: flamboyant gedrag
- antisociaal: veel overlast
10
Q
B: antisociale persoonlijkheidsstoornis
A
- diepgaand patroon gebrek aan achting voor/schending van de rechten van anderen:
1. niet in staat te conformeren aan norm SL dat men zich aan de wet moet houden
2. oneerlijkheid: herhaald liegen, gebruik valse namen, anderen bezwendelen
3. impulsiviteit en onvermogen vooruit te plannen
4. prikkelbaarheid en agressiviteit
5. roekeloze onverschilligheid tov veiligheid
6. constante onverantwoordelijkheid: bv op financieel vlak
7. ontbreken spijtgevoelens - minstens 18 jaar
- aanwijzingen voor gedragsstoornis beginnend voor 15 jaar
11
Q
B: borderline persoonlijkheidsstoornis
A
- diepgaand patroon instabiliteit in intermenselijke relaties, zelfbeeld en affecten + duidelijke impulsiviteit:
1. krampachtig voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden
2. patroon instabiele en intense intermenselijke relaties: kleineren en idealiseren
3. identiteitsstoornis: instabiel zelfbeeld
4. impulsiviteit die betrokkene kan schaden
5. recidiverende suïcidale gedragingen
6. affectlabiliteit als gevolg van reactiviteit van de stemming
7. chronisch gevoel leegte
8. inadequate, intense woede of moeite kwaadheid te beheren
9. voorbijgaande paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve verschijnselen
12
Q
B: theatrale persoonlijkheidsstoornis
A
- diepgaand patroon buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen:
1. niet op gemak in situatie waar niet in centrum belangstelling
2. interactie anderen vaak gekenmerkt door onaangepast seksueel verleidelijk of uitdagend gedrag
3. snel wisselende en oppervlakkige emotionele uitingen
4. gebruik maken eigen uiterlijk om aandacht op zichzelf te vestigen
5. uitermate impressionistische spraak zonder details
6. zelfdramatiserende, theatrale en overdreven uitingen emoties
7. is suggestibel
8. beschouwt relaties als meer intiem dan eigenlijk
13
Q
B: narcistische persoonlijkheidsstoornis
A
- diepgaan patroon grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering, gebrek empathie:
1. opgeblazen gevoel eigen belangrijkheid
2. gepreoccupeerd met fantasieën over onbeperkte successen
3. geloven dat hij heel speciaal en uniek is en alleen begrepen kan worden door mensen die ook heel speciaal zijn
4. verlangt buitensporige bewondering
5. gevoel bijzondere rechten te hebben
6. exploiteert anderen
7. gebrek aan empathie
8. vaak afgunstig en meent dat anderen hem afgunstig zijn
9. is arrogant of toont hooghartig gedrag of houdingen
14
Q
Cluster C: algemeen
A
centrale kenmerk = angst - vermijdingsangst - vastklampend gedrag - controlegedrag vallen niet op zoeken vaak oorzaak problemen bij zichzelf en nemen weinig verantwoordelijkheid
15
Q
C: ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
A
- diepgaand patroon geremdheid in gezelschap, gevoel van tekortschieten en overgevoeligheid voor negatief oordeel:
1. vermijden beroepsmatige activiteiten met belangrijke intermenselijke contacten wegens vrees kritiek/afkeur
2. heeft onwil bij mensen betrokken te raken, tenzij zekerheid dat men hem aardig vindt
3. gereserveerdheid binnen intieme relaties, vrees vernedering
4. gepreoccupeerd met gedacht bekritiseerd te worden
5. geremd wegens gevoel tekort te schieten
6. ziet zichzelf als sociaal onbeholpen
7. uitzonderlijk onwillig persoonlijke risico’s te nemen omdat deze hem in verlegenheid kunnen brengen