Personen- en familierecht Flashcards

1
Q

Wat is rechtsbekwaamheid?

A

De juridische mogelijkheid om drager te zijn van subjectieve rechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is handelingsbekwaamheid?

A

De geschiktheid om de rechten en plichten waarvan je drager bent zelf uit te oefenen en afdwingen, zonder tussenkomst van derden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom zou je handelingsbekwaam moeten zijn?

A

Voor het stellen van om het even welke rechtshandeling:

  • daden van beschikking
  • daden van beheer
  • daden van behoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de juridische mechanismen die handelingsonbekwame mensen hun rechten nog laten uitoefenen.

A
  1. Gehele of gedeeltelijke vertegenwoordiging door derden (bv. ouders, voogd)
  2. Juridische bijstand (bv. curator, bewindvoerder)
  3. Machtiging
  4. Homologatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een rechtshandeling?

A

In volle bewustzijn een materiële daad stellen, dit vereist handelingsbekwaamheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een rechtsfeit?

A

Een feit waaraan het recht bepaalde gevolgen koppelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is afstamming?

A

De band die een kind verbindt met de ouder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is adoptie?

A

Een plechtig, door de wet geregeld contract dat tussen de adoptant en de geadopteerde een verwantschapsband creëert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de domicilie/woonplaats?

A

De plaats waar een persoon zijn hoofdverblijf heeft gevestigd, en waar hij geacht wordt te verblijven voor het rechtsverkeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is nationaliteit?

A

De juridische band tussen een persoon en de staat, waarbij die persoon de politieke en burgerlijke rechten in het rechtssysteem van die staat geniet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef de drie mogelijke wettelijk erkende relatievormen.

A
  • Huwelijk
  • Wettelijke samenwoning
  • Feitelijke samenwoning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het huwelijk?

A

De vrijwillige instemming van beide partners voor een institutionele en vormgebonden overeenkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef de twee positieve en de twee negatieve grondvereisten om te kunnen huwen.

A
Positief:
- Huwbare leeftijd, 18j
- Toestemming van de echtgenoten
Negatief:
- Geen bigamie
- Geen bloed- aanverwantschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de drie persoonlijke gevolgen van het huwelijk.

A
  • Plicht tot samenwonen
  • Plicht tot getrouwheid
  • Plicht tot bijstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef de twee types van echtscheiding.

A
  • Echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting van het huwelijk
  • Echtscheiding door onderlinge toestemming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly