Personen- en familierecht Flashcards
Benoeming bijzonder curator
1:250 BW. Bij de benoeming van een bijzondere curator moet het gaan om een wezenlijk en concreet probleem over de verzorging en opvoering (een wezenlijk conflict tussen de minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger en dus geen algemene opvoedproblemen). Zo nodig zal de rechter het conflict moeten concretiseren zodat hij de bijzondere curator bij benoeming een aan deze omstandigheden aangepaste taakomschrijving kan meegeven.
- Moet wezenlijk conflict bestaan tussen een minderjarige en diens wettelijke vertegenwoordiger over de opvoeding en verzorging.
- De rechter heeft de vrijheid om te beoordelen of de problemen voldoende concreet zijn.
Zwitserse scheiding
De moeder, die samen met de vader het gezag over hun kinderen uitoefent, wil na haar hertrouwen met een Zwitserse man en haar zwangerschap met de kinderen naar Zwitserland verhuizen. Omdat de vader geen toestemming geeft, vraagt zij de rechter op grond van art. 1:253a BW om haar verhuizing toe te staan. Artikel 1:253a bw bepaalt dat de rechtbank een beslissing neemt in het belang van het kind, maar dat betekent niet dat dit belang altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechtbank zal bij zaken over gezag alle omstandigheden van het geval moeten meewegen, wat er ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind. In deze zaak is enkel gekeken naar de belangen van de kinderen en niet naar het nieuwe huwelijk van moeder in Zwitserland, haar zwangerschap en de gevolgen van dit alles op de gezinssituatie. Hierdoor is de beslissing onvoldoende gemotiveerd.
- Bij 1:253a bw niet enkel het belang van de kinderen toetsen, maar ook de belangen van beide ouders en het nieuwe gezin.
- Hoewel belang van kind altijd de eerste overweging is, betekent niet dat dit altijd zwaarder weegt.
- De rechter moet alle omstandigheden van het geval meenemen en kan soms andere belangen doorslaggevend achten.
Gelijkwaardig ouderschap 1
In beginsel 50/50 verdelen van hoofdverblijf en zorg- en opvoedtaken, maar belang van het kind staat voorop en kan zwaarder wegen. Sinds de Wet bevordering voortgezeg ouderschap en zorgvuldige scheiding moet in beginsel steed worden uitgegaan van een gelijke verdeling van de hoofdverblijfplaats van het kind en de zorg- en opvoedtaken. Desondanks staat het belang van het kind hierbij nog steeds voorop, het is geen verplichting alles 50/50 te verdelen. In deze zaak zijn de vader en moeder al uit elkaar gegaan voor die datum, waardoor deze wet bovendien niet voor hen gold. Het belang van de zoon weegt hier zwaarder dan de belangen van de ouders om hem beiden 50% van de tijd te hebben. Hierbij is onder meer de reisafstand en slechte communicatie tussen de ouders betrokken.
- Niet per se uitgaan van gelijke verdeling van zorg- en opvoedtaken. Het belang van het kind blijft de belangrijkste factor. Het hof oordeelde dat de bestaande omgangsregeling beter was vanwege reisafstand en gebrekkige communicatie tussen ouders.
Gelijkwaardig ouderschap 2
In deze zaak verzoekt de moeder vervangende toestemming op grond van art. 1:253a BW om met haar kinderen naar Finland te verhuizen en hen daar hun hoofdverblijfplaats te laten hebben. Het hof heeft haar dit toegestaan en later ambtshalve de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vader stelt cassatieberoep in. Op het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap kan een uitzondering worden gemaakt als dit in het belang is van het kind. Het uitgangspunt van 50/50 verdelen van de omgang en zorg- en opvoedtaken maakt niet dat de rechter geen vervangende toestemming aan een van de ouders kan geven om met de kinderen naar het buitenland te verhuizen zoveel mogelijk de zorg- en opvoedtaken gelijk worden verdeeld over de ouders. Zo’n regeling moet in het ouderschapsplan worden opgenomen. Ten aanzien van de vergeten uitvoerbaar bij voorraad verklaring oordeelt de HR dat het vergeten hiervan niet noodzakelijkerwijs betekent dat er sprake was van een kennelijk fout in de zin van art. 31 rv. Beslissend was of uit de beschikking direct duidelijk was dat het hof zich vergist had door de beschikking niet ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
- De rechter moet bij beslissingen over de hoofdverblijfplaats en zorgverdeling primair het belang van het kind laten prevaleren. Hoewel gelijkwaardig ouderschap een uitgangspunt is, kan hiervan worden afgeweken als dit in het belang van het kind is.
- De rechter waarborgt dat de zorgverdeling zoveel mogelijk recht doet aan gelijkwaardig ouderschap.
Processuele positie minderjarige
In deze zaak verzoeken de minderjarigen op grond van art. 1:250 BW om een bijzondere curator, eenhoofdig gezag voor de moeder, een bezoekregeling en aanvullende eisen voor de ouders. De rechtbank wijst de verzoeken af, en het hof verklaart de minderjarigen niet-ontvankelijk in hun hoger beroep, omdat zij procesrechtelijk onbekwaam zijn. Een minderjarig dient in alle familierechtelijke zaken hem betreffend te worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in 798 lid 1 rv. Hij kan door de wetgever aan belanghebbenden toegekende processuele bevoegdheden evenwel niet zonder tussenkomst van een wettelijke vertegenwoordiger of een daartoe benoemde bijzondere curator uitoefenen, behoudens voor zover de wet daarin voorziet, zoals in het geval van een verzoek als in 1:250 bw. Een minderjarige wiens verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen, kan daartegen dus zonder te worden vertegenwoordigd een rechtsmiddel aanwenden. Voor een informeel verzoek betreffende eenhoofdig gezag, omgang of informatie en verdeling zorg- en opvoedtaken als bedoel in 1:251a bw.
- Minderjarige is in familierechtelijke zaken altijd belanghebbende, maar alleen procesbevoegdheden via wettelijk vertegenwoordiger of bijzondere curator, tenzij wet anders bepaald.
- Bij een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator mag een minderjarig zelfstandig beroep instellen.
HR 27 maart 2020
Artikel 1:253c BW regelt het gezamenlijk gezag voor ongehuwde ouders en moet op dezelfde manier worden uitgelegd als artikel 1:251a BW, dat geldt na een scheiding. In beide gevallen is gezamenlijk gezag de norm en eenhoofdig gezag de uitzondering.
Volgens artikel 1:253c lid 2 BW kan een verzoek tot gezamenlijk gezag alleen worden afgewezen op twee specifieke gronden. Dit betekent echter niet dat de rechter verplicht is tot afwijzing als een van die gronden zich voordoet. Net als bij artikel 1:251a BW heeft de rechter discretionaire ruimte om, zelfs als aan het klemcriterium is voldaan, gezamenlijk gezag in stand te laten als dit in het belang van het kind is.
Marckx v. Belgium
Het is discriminatoir om onderscheid te maken tussen een wettig en een natuurlijk kind en tussen een gehuwde en een ongehuwde moeder. De regels uit het Belgisch familierecht ten aanzien van erkenning van kinderen door een ongehuwde moeder zijn in strijd met artikel 8 en 14 van het EVRM. Verder heeft het natuurlijk kind net zoveel recht als het wettig kind om in een familierechtelijke betrekking te staan met de moeder en de overige gezinsleden en levert een onderscheid hiertussen schending van artikel 8 en 14 van het EVRM op. Tenslotte zijn de bepalingen in het Belgische erfrecht niet in strijd met artikel 8 en 14 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol, maar het onderscheid wat deze bepalingen opleveren ten aanzien van natuurlijke en wettelijke kinderen en gehuwde en ongehuwde moeders wel.
Vervangende toestemming erkenning 1
In deze zaak wil de biologische vader zijn minderjarige zoon erkennen, maar de moeder weigert toestemming. Daarom heeft de vader vervangende toestemming gevraagd op grond van artikel 1:204 lid 3 BW, wat zowel door de Rechtbank als het Hof is toegewezen. Art. 1:204 lid 3 BW stelt niet de eis dat tussen de verwekker die wil erkennen en het kind ‘family life’ als bedoeld in art. 8 EVRM bestaat. In procedure tot verkrijging ‘vervangende toestemming’ komt het aan op een afweging van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Door de rechter zullen het belang en de aanspraak van de man op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder (het belang bij een ongestoorde verhouding met het kind) en van het kind bij niet-erkenning; van schade aan de belangen van het kind in zin art. 1:204 is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
- Eis van family life is verdwenen met invoering van 1:204 lid 3 bw.
- Rechter moet belangenafweging maken, waarbij zowel de vader als het kind recht heef top erkenning van hun familierechtelijke relatie.
- Enkele verstoring van het bestaande family life met de echtgenoot van de moeder wordt niet automatisch gezien als schade aan het kind.
vervangende toestemming erkenning 2
In deze zaak had de moeder een dochter uit een eerdere relatie. In 2001 werd het kind erkend door de nieuwe partner van de moeder, met haar toestemming. De biologische vader verzocht in 2002 de erkenning te vernietigen en zelf erkenning te krijgen.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van art. 1:204 lid 3 BW is het onder het nieuwe recht mogelijk dat de verwekker van een kind in een situatie waarin hij vervangende toestemming tot de erkenning van het kind heeft kunnen vragen maar zulks heeft nagelaten, met een beroep op misbruik van bevoegdheid de met toestemming van de moeder gedane erkenning van het kind aantast indien door de moeder toestemming tot erkenning door de niet-verwekker is gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden. Het strookt met deze wetsgeschiedenis in gevallen waarin de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, bijvoorbeeld omdat hem niet bekend was dat hij de verwekker van het betrokken kind is, een minder strikte maatstaf te hanteren, te weten: of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij de erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder — telkens in verband met de belangen van het kind —, in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen.
- Enkel aanvechten o.g.v. misbruik van bevoegdheid = als de moeder uitsluitend heeft gehandeld om vader te benadelen.
- Geen algemene mogelijkheid voor biologische vader om achteraf erkenning te vernietigen. Dit kan alleen kind doen.
- Soepele maatstaf indien biologische vader niet wist dat hij vader was of geen tijdige kans had om vervangende toestemming te vragen.
Mennesson v. France
Een Frans echtpaar kon zelf geen kinderen krijgen dus sloten zij een draagmoederschapsovereenkomst met een draagmoeder uit de VS. De wensvader was de genetische ouder. De draagmoeder werd zwanger van een tweeling. In de VS werd geoordeeld dat beide wensouders op de geboorteakte kwamen. In Frankrijk werd erkenning van de juridische ouder-kindrelatie geweigerd. EHRM: de weigering door Frankrijk van de juridische ouder- kindrelatie was in niet strijd met het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven (art 8 EVRM), maar er was wel sprake van schending van het recht op bescherming van het privéleven van de kinderen. De weigering om de juridische relatie tussen de wensouders en de tweeling in welke vorm dan ook te erkennen, ondermijnt de identiteit van de kinderen in de Franse samenleving.
Misbruik bevoegdheid erkenning door ander
In deze zaak verzocht de biologische vader om vernietiging van de erkenning van zijn kind door de huidige partner van de moeder en om vervangende toestemming voor eigen erkenning. De moeder had haar partner toestemming gegeven voor erkenning terwijl zij wist dat de biologische vader dit ook wilde. De rechtbank en het hof gaven de vader gelijk, maar de moeder en haar partner stelden cassatie in.
Of misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om toestemming aan een ander tot erkenning te geven dient te worden beantwoord naar de situatie ten tijde van de toestemming en in het licht van het toen geldende recht. Het hof had ambtshalve en met aanvulling van rechtsgronden de ten tijde van die toestemming van kracht zijnde bepaling van art. 1:204 lid 1, aanhef en onder e, (oud) BW in zijn oordeel moeten betrekken. De regels omtrent de erkenning van een kind zijn immers van openbare orde. Nu het hof niet heeft onderzocht of zich één van de in deze bepaling genoemde uitzonderingen voordeed, kon het niet (althans niet zonder meer) tot de conclusie komen dat de vrouw slechts met het oogmerk om de belangen van de man te schaden, toestemming tot erkenning van het kind aan de andere man heeft gegeven. Bij de beantwoording van de vraag of de moeder met misbruik van bevoegdheid toestemming aan een andere man heeft gegeven om het kind te erkennen, speelt het belang van die andere man op zichzelf geen rol.
- Strikte maatstaf bij het beoordelen van misbruik van bevoegdheid, namelijk dat de moeder enkel met de intentie de vader te benadelen toestemming gaf aan haar partner. HR oordeelde dat Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom deze strikte maatstaf werd toegepast en had moeten ingaan op het verweer van moeder.
statusvoorlichting kind
In deze zaak hebben de moeders (de biologische moeder en de adoptiemoeder) een kind, dat werd verwekt via kunstmatige inseminatie met zaad van de man. Het kind is geadopteerd door de partner van de biologische moeder, en de moeders oefenen samen het gezag uit. De man heeft een omgangsregeling gevraagd, die door het hof is vastgesteld, met minimaal één keer per jaar contact. Het hof heeft ook bepaald dat de moeders het kind vóór 30 april 2016 voorlichting moeten geven over de afstamming van het kind (statusvoorlichting).
Volgens artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW heeft het kind recht op omgang met personen met wie het een nauwe persoonlijke betrekking heeft. Het recht op omgang wordt ook gekoppeld aan het recht van het kind om te weten wie zijn biologische ouders zijn, wat geldt als een onderdeel van het recht op persoonlijke identiteit (art. 7 en 8 IVRK). Het hof stelde dat de biologische vader voorafgaand aan het eerste contact recht had om te weten dat de man zijn vader was, en besloot dat de ouders het kind hierover moesten informeren.
Het hof oordeelde dat het belang van het kind vooropstaat en dat het recht op omgang met de biologische vader impliceert dat het kind geïnformeerd moet worden over zijn afstamming vóórdat de omgang daadwerkelijk plaatsvindt. Het oordeel van het hof dat de ouders het kind voor de omgang moesten informeren, wordt als juist beschouwd en het belang van het kind werd in deze beslissing als prioritair beschouwd boven het recht van de ouders om het moment van informatie te bepalen.
- Recht van omgang wordt ook gekoppeld aan het recht van het kind om te weten wie zijn biologische ouder zijn, wat geldt als een onderdeel van het recht op persoonlijke identiteit (7 en 8 IVRK).
Hr 20 juni 2014
Toepassing van een objectieve verjaringstermijn kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Gelet op de belangen die een dergelijke termijn beoogt te dienen, waaronder in het bijzonder het belang van de rechtszekerheid, zal van onaanvaardbaarheid als in art. 6:2 lid 2 BW bedoeld slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kunnen zijn. De vraag of toepassing van een objectieve verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dient te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Gelet op dit laatste kan de enkele door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat het huidige stelsel van verjaring betrekkelijk kort geleden, na zorgvuldige en herhaalde afweging van de voor– en nadelen daarvan tot stand is gekomen, zijn verwerping van het betoog dat de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op verjaring in de weg staan, niet dragen.
- Toepassing objectieve verjaringstermijn kan in uitzonderlijke gevallen onaanvaardbaar zijn o.g.v. r&b. als belangen rechtszekerheid in bedding zijn of toepassing onaanvaardbaar is.
Hof DH 16 februari 2016
Vader heeft een effectenlease ovk gesloten namens zijn dochter, zonder toestemming van de moeder of machtiging kantonrechter. Moeder vernietigd de ovk buitengerechtelijk (1:347 BW) en vordert later een verklaring voor recht van vernietiging en aansprakelijkheid van de vader. Voor de moeder gold dezelfde verjaringstermijn als voor de dochter (namelijk begint pas te lopen vanaf het moment dat dochter meerderjarig is). Termijn gaat niet lopen voordat de bevoegdheid kan worden uitgeoefend door de dochter, namelijk vanaf meerderjarigheid óf als er een nieuwevoogd/vertegenwoordiger komt die op de hoogte raakt van de handeling.
Een flat voor een villa
In 1997 kopen twee minderjarige zusters een villa aan de Kroatische kust. Jaren later willen hun moeder en stiefvader de villa verkopen en dienen een verzoek in bij de Kroatische overheidsinstantie voor machtiging. Voordat er een beslissing is, wordt de stiefvader veroordeeld en vervolgens ingediend een nieuw verzoek om de villa te ruilen voor een minder waardevol appartement. De machtiging wordt verleend. In 2004 proberen de zusters de woningruil nietig te verklaren, maar hun vordering wordt afgewezen omdat ze geen bestuursrechtelijke bezwaren hebben ingediend tegen de machtiging.
Het EHRM oordeelt dat de Kroatische overheid de belangen van de minderjarigen onvoldoende heeft beschermd en hen niet effectief in staat heeft gesteld om bezwaar te maken tegen de beslissing. Het hof constateert dat er tekortkomingen waren bij de beoordeling van de woningruil, zoals het niet vaststellen van de waarde van de woningen en het ontbreken van onderzoek naar de gevolgen voor de kinderen. Ook wordt vastgesteld dat de zusters door persoonlijke omstandigheden, zoals de drugsverslaving van hun moeder en de detentie van hun stiefvader, niet in staat waren om rechtsmiddelen in te stellen tegen de beslissing.
- Positieve verplichting van staat om eigendom minderjarigen te beschermen tegen kwaadwillige of nalatige handelingen van vertegenwoordigers en ouders. Staat moet kinderen beschermen in hun eigendom tegen ouders. (3 IVRK)
- Vernietigd want de dochters hebben geen rechtsmiddelen in kunnen stellen.
Minderjarige en bijstand
Opheffing BEM-clausule. Rb Overijssel machtigt verzoekster om maandelijks een bedrag van 360 euro op te nemen uit de nalatenschap van haar ex-echtgenoot en behoeve van levensonderhoud, opvoeding en verzorging van haar beide minderjarige kinderen tot een bedrag van 25.000 euro.
Ouderlijk vruchtgenot
Er is onenigheid tussen partijen over wie recht heeft op het wezenpensioen. Geïntimeerde verwijst naar een brief van Aegon waarin staat dat hij begunstigde was van het wezenpensioen, maar dat hij destijds niet mocht tekenen omdat hij nog geen 18 was. Appellante wijst echter op een opgave van Aegon waarin zij als begunstigde van de polis wordt genoemd, die de basis vormt voor verschillende pensioenen, waaronder een wezenpensioen voor de oudere broer van geïntimeerde en voor geïntimeerde zelf. Het hof oordeelt dat het antwoord op de vraag wie recht heeft op het wezenpensioen niet van belang is, omdat het, als geïntimeerde inderdaad de begunstigde was, in ieder geval als vrucht van zijn vermogen wordt beschouwd en dus onder het ouderlijk vruchtgenot valt.
Kostgeld
De rechtbank oordeelt dat er sprake is van onbehoorlijk bewind door de ouders, waardoor schade is ontstaan voor de kinderen. De schade wordt gelijkgesteld aan de onttrokken bedragen, tenzij deze als vruchten van het vermogen kunnen worden aangemerkt, aangezien de ouders op grond van artikel 1:253l BW het vruchtgenot over het vermogen van de kinderen hebben. De vader erkent dat hij geld verschuldigd is aan zijn zoons en dat de ouders het geld zouden terugbetalen, maar betwist de hoogte van de vordering. Hij verzoekt betaling in termijnen vanwege zijn beperkte financiële middelen. De rechtbank oordeelt dat de ouders niet hoofdelijk aansprakelijk zijn, maar veroordeelt de vader om de helft van de schade te vergoeden.
Echtscheiding en curatele
Volgens artikel 381 lid 2 Boek 1 BW is iemand die onder curatele staat in principe onbekwaam om rechtshandelingen te verrichten, tenzij de wet anders bepaalt. Artikel 38 bepaalt echter dat het enkele feit dat iemand wegens een geestelijke stoornis onder curatele staat, niet betekent dat deze persoon niet in staat is om een huwelijk aan te gaan. Deze onbekwaamheid kan alleen worden aangenomen als de persoon niet in staat is om zijn wil te bepalen of de betekenis van een verklaring te begrijpen. Dit geldt ook voor het instellen van een echtscheidingsvordering. Iemand die onder curatele staat kan een echtscheidingsvordering instellen zolang hij of zij in staat is om de wil en betekenis van de vordering te begrijpen. Als dit niet het geval is, moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Er is geen behoefte aan toestemming van de rechtbank, aangezien de bekwaamheid om de vordering in te stellen tijdens de procedure kan worden beoordeeld.Wat betreft personen die voor 1 januari 1970 onder curatele werden gesteld wegens zwakheid van vermogens, geldt dat ze volgens de overgangswet bekwaam kunnen zijn om een echtscheidingsvordering in te stellen, tenzij tegenbewijs wordt geleverd. In dit geval kan een summier onderzoek voldoende zijn, bijvoorbeeld in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening.
- Bij scheiding en huwen alleen handelingsonbekwaam indien: Deze onbekwaamheid kan alleen worden aangenomen als de persoon niet in staat is om zijn wil te bepalen of de betekenis van een verklaring te begrijpen.
Echtscheiding en mentorschap
Een man en vrouw waren met elkaar gehuwd in Marokko, maar de vrouw ligt sinds 2009 in coma. Haar ouders zijn benoemd tot mentoren. De ouders van de vrouw verzoeken om echtscheiding tussen de man en de vrouw, maar de rechtbank verklaart dit verzoek niet-ontvankelijk. De ouders gaan in hoger beroep, waarbij ze stellen dat de vrouw zelf procespartij zou moeten zijn en dat het huwelijk een schijnhuwelijk was. Tevens zouden de ouders van de vrouw aangeven dat zij haar wens om te scheiden vóór het coma had geuit.
Volgens artikel 1:453 BW is een betrokkene tijdens het mentorschap onbevoegd rechtshandelingen te verrichten met betrekking tot verzorging, verpleging, behandeling, en begeleiding, en wordt de mentor in deze aangelegenheden vertegenwoordiger van de betrokkene. Voor andere handelingen treedt de mentor in plaats van de betrokkene op. Het hof oordeelt dat de vrouw niet in staat is om haar wil omtrent de echtscheiding te bepalen of de betekenis ervan te begrijpen. Hierdoor is zij niet ontvankelijk in de procedure en komt de bevoegdheid niet toe aan de curator of de mentoren.
- Voor andere handelingen treedt de mentor in plaats van de betrokkene op. Het hof oordeelt dat de vrouw niet in staat is om haar wil omtrent de echtscheiding te bepalen of de betekenis ervan te begrijpen. Hierdoor is zij niet ontvankelijk in de procedure en komt de bevoegdheid niet toe aan de curator of de mentoren.
Machtiging tot schenking
De kantonrechter heeft het verzoek van de bewindvoerder om een machtiging te verlenen voor een schenking van € 50.000,- aan twee erfgenamen afgewezen, omdat de akkoordverklaring van twee van de drie erfgenamen ontbrak. In hoger beroep verhoogt de bewindvoerder het bedrag van de schenking. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de machtiging heeft afgewezen op basis van het ontbreken van de akkoordverklaring van de erfgenamen. Volgens artikel 1:441 lid 2 BW is voor het doen van een schenking de toestemming van de rechthebbende of een machtiging van de kantonrechter vereist.
Het hof volgt de aanbevelingen voor meerderjarigenbewind en constateert dat een schenking alleen kan worden gedaan als er bijzondere omstandigheden zijn, vooral wanneer de rechthebbende zijn wil niet kan bepalen en er geen schenkingstraditie is. De door de bewindvoerder aangedragen omstandigheden, zoals het feit dat de rechthebbende niet had verwacht haar huis te verliezen en het feit dat ze wilde dat de opbrengst van haar huis naar haar ouders ging, worden door het hof niet als bijzondere omstandigheden erkend. Het hof wijst de grieven af, omdat deze omstandigheden onvoldoende zijn om van de hoofdregel af te wijken.
Daarnaast wordt in de zaak waarnaar verwezen wordt, een schenking toegestaan omdat de rechthebbende haar wens om te schenken duidelijk had geuit toen zij nog helder was. Dit is niet het geval in de onderhavige zaak. Het hof oordeelt dat het belang van de rechthebbende het beste gediend is door haar vermogen niet onterecht te verminderen door een schenking die haar belangen zou kunnen schaden. Daarom wordt de machtiging tot schenking afgewezen.
- Een schenking alleen bij bijzondere omstandigheden, vooral wanneer rechthebbende zijn wil niet kan bepalen en er geen schenkingstraditie is.
- Daarnaast heeft rechthebbende haar wens niet geuit.
- Belang van rechthebbende is het beste gediend door haar vermogen niet te verminderen.
Uitleg samenlevingscontract
De vrouw heeft tijdens de samenleving geld uit haar privévermogen gebruikt voor de aankoop van de woning, die op naam van de man staat. Bij het einde van de samenleving heeft de man haar de nominale inbreng terugbetaald, maar de vrouw maakt aanspraak op de helft van de waardestijging van de woning. Ze beroept zich op de notariële samenlevingsovereenkomst, waarin volgens haar een verrekeningsregeling is opgenomen, en op de redelijkheid en billijkheid. Het hof verwierp haar standpunt.
Het hof heeft de samenlevingsovereenkomst volgens een te strikte taalkundige uitleg geïnterpreteerd en niet voldoende rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval. Volgens het Haviltexcriterium moet bij de uitleg van een overeenkomst ook gekeken worden naar de intenties van partijen en de context. Het hof heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het beroep van de vrouw op redelijkheid en billijkheid niet werd gehonoreerd. Het arrest is daardoor onvoldoende gemotiveerd.
- Samenlevingscontract dient te worden uitgelegd met inachtneming Haviltexcriterium.
- Bijzondere omstandigheden van het geval.
- Het hof had het beroep van de vrouw op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid moeten beoordelen met inachtneming van alle bijzondere omstandigheden van het geval.
Dwaling samenlevingscontract
De vrouw en de man hadden van 1986 tot augustus 2007 een affectieve relatie en sloten in 2004 een samenlevingsovereenkomst, waarin onder andere werd afgesproken dat er geen gemeenschap van goederen zou zijn en dat overgespaarde inkomsten jaarlijks verrekend zouden worden. De man vordert in deze procedure de vernietiging van de samenlevingsovereenkomst wegens dwaling, omdat de vrouw had verklaard haar relatie met een andere persoon (X) te hebben beëindigd, terwijl dit niet het geval was. Het hof vernietigde beide samenlevingsovereenkomsten, oordelend dat de man, die niet op de hoogte was van de voortgezette relatie van de vrouw met X, de overeenkomst anders niet zou hebben gesloten.
De vraag die in cassatie wordt beantwoord, is of het niet mededelen van hoogstpersoonlijke informatie bij het sluiten van een samenlevingsovereenkomst kan leiden tot vernietiging wegens dwaling. De Hoge Raad oordeelt dat een samenlevingsovereenkomst vernietigbaar kan zijn wegens dwaling als de dwalende partner kan aantonen dat deze de overeenkomst niet zou hebben gesloten bij een juiste voorstelling van zaken, en dat de andere partij had moeten weten dat die informatie essentieel was. Het hof oordeelde correct dat de vrouw de man had moeten informeren over haar relatie met X, en dit oordeel werd door de Hoge Raad niet onjuist of onbegrijpelijk geacht.
- Dwaling omdat vrouw vreemdging, maar aangaf dat de relatie was verbroken? Is of het niet mededelen van hoogstpersoonlijke informatie bij het sluiten van een samenlevingsovereenkomst kan leiden tot vernietiging wegens dwaling.
- Indien je de ovk niet zou hebben gesloten bij een juiste voorstelling van zaken en dat de andere partij had moeten weten dat die informatie essentieel was hier vernietiging.
natuurlijke verbintenis
De man en vrouw hebben samengewoond in een woning die in gemeenschappelijk eigendom was en hebben hierover afspraken gemaakt in een samenlevingsovereenkomst. De man heeft extra aflossingen gedaan op de hypotheek uit zijn privévermogen en vordert op basis van de samenlevingsovereenkomst een terugbetaling van de vrouw. De vrouw stelt dat deze aflossingen vallen onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, zodat de man niets te vorderen heeft. Het hof oordeelt dat de overwaarde van de woning gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld en dat de man door zijn aflossingen aan een verzorgingsverplichting jegens de vrouw heeft voldaan.
In cassatie wordt geklaagd dat dit oordeel onbegrijpelijk is. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de man door de aflossingen op de hypotheek als het voldoen aan een verzorgingsverplichting wordt beschouwd. In plaats daarvan had het hof moeten oordelen dat de man een vordering op de vrouw heeft voor het bedrag van de extra aflossingen, aangezien dit meer is dan zijn aandeel in de kosten van de woning, zoals overeengekomen in de samenlevingsovereenkomst. Het hof had in dit geval niet mogen oordelen dat de man geen vordering op de vrouw had bij de verkoop van de woning.
- Had hier de samenlevingsovereenkomst moeten volgen.