periode 1 Flashcards

1
Q

WHO

A

wereld gezondheids organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Homeostase

A

het in evenwicht van alle lichaamsfucties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Decompensatie

A

draaglast groter dan draagkracht. (verstoord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Acuut ziektebeeld

A

vaak heftig, plotseling begin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Chronische ziekte

A

langzaam, sluipend begin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Incubatietijd

A

tijd tussen besmetting en ziek worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Subklinische infectie

A

wel verschijnselen, niet echt ziek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Prodromen

A

Verschijnselen, dreigen op gevaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Exacerbatie

A

plotselinge verandering van ziekteverschijnselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Remisie

A

plotselinge vermindering van ziekteverschijnselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Recidief

A

opnieuw terugkeren van ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Foudroyant ziekte verloop

A

ziekte die snel ontstaat, ernstige gevolgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Progressief verloop

A

verschijnselen worden meer en heftiger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Complicatie

A

probleem als vervolg van ziekte, erger make/andere veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Restverschijnselen

A

klachten blijven over, gevolg van ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Prognose

A

voorspelling hoe ziekte verloopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Infauste prognose

A

ziekte is zeer ernstig, behandeling helpt niet meer, slechte afloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

reconvalescentie fase

A

tijd iemand nodig, zo veel mogelijk herstel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

revalidatie

A

behandeling tot functioneel herstel lichaamelijk, geestelijk en maatschappelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

endogeen

A

inwendig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

exogeen

A

uitwendig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

binnen

A

endo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

buiten

A

exo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

prenataal

A

tijdens zwangerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
preminataal
tijdens geborte.
26
embryonale fase
1e 12 weken, erg ingrijpende stornissen, risico miskraam.
27
foetale fase
van 12e week tot geborte, vanaf week 25 zefstandig leven mogelijk in couveuse.
28
zwangerschapsvergiftiging
verstoring bloedvoorziening, baby hoge bloeddruk.
29
predispositie
aanleg voor het krijgen van ziekte.
30
fractuur
botbreuken
31
plematoom
bloedingen
32
intoxicatie
vergifteging.
33
macro-organisme
zie je met blote oog.
34
micro-organisme
-protozoën (eencellige diertjes) -bacteriën -virussen -schimmels -gisten.
35
nieuwvormingen
gezelvorming
36
....itis
ontsteking.
37
afweerreactie
reactie van lichaam op schadelijke prikkel.
38
thermische
met temperatuur.
39
allergie
prikkel (antigenen) van buiten het lichaam.
40
auto-immuunziekte
lichaam maakt antistoffen tegen eigen lichaamseiwitten.
41
symptomen
plaatselijke verschijnselen.
42
fagocytose
bepaqalde witte bloedcellen.
43
catarre
ontsteking van slijmvlies.
44
infiltraat
ontsteking in dieper liggend weefsel.
45
necrase
ontstoken weefsel sterft af.
46
abces
holte gevult met pus.
47
empyeen
als pus in bestaande holte zit.
48
incisie
open sijden.
49
regeneratie
volledig herstelt weefsel.
50
littekenvorming
geen volledig herstel weefsel.
51
ontsteking
directe afweer.
52
immuniologisch systeem
indirecte afweer.
53
antigenen
ziekteverwekkers.
54
anti-lichamen
afweerstoffen.
55
sensibilisatie
lichaam aan hetleren hoe ziekteverwekker er uit ziet.
56
natuurlijk
zonder prik
57
kunstmatig
met prik.
58
actief
zelf pijlen.
59
passief
andere pijlen
60
antiserum
afkomstig.
61
anafylacische shock
plotseling daling bloeddruk.
62
titer
medisch
63
leukopenie
tewijnig witte bloedcellen.
64
agranuloeytose
nauwlijks meer witte bloedcellen in bloed.
65
immunodefeciëntie
slecht werkende lymfocyten (slimme witte bloedcellen).