Pedagogische wetenschappen hc 4 Flashcards

1
Q

Wat bedoelt Kurt Lewin met de uitspraak: “Gedrag is een functie van wie ik ben en waar ik ben”

A

Hij stelt dat gedrag niet uitsluitend voortkomt uit interne factoren (wie ik ben) of externe factoren (waar ik ben), maar uit een dynamische interactie tussen de twee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de gemeenschappelijke focus van de theory of everything en de theorie van Bronfenbrenner?

A

het belang van de interactie tussen een individu en zijn omgeving bij het begrijpen van gedrag en ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Theorie of everything

A

Gedrag wordt volgens Kurt Lewin verklaard door twee factoren: persoonlijke eigenschappen en omgeving (dynamische wisselwerking). Hij biedt een algemene formule om gedrag te begrijpen (B = f(P, E)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bronfenbrenner’s Theorie: The Ecology of Human Development (1979)

A

Zijn model benadrukt hoe de sociale en fysieke omgeving een cruciale rol speelt in de ontwikkeling van een kind. Kernpunten: ontwikkeling is contextueel, investeren in omgeving kind (kwaliteit omgeving), proximale processen (directe interacties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de ecologische contexten (lagen) van het ecosysteem van Bronfenbrenner?

A

Microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem en chronosysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt het microsysteem in van Bronfenbrenner?

A

De directe omgeving van het kind bv school, ouders, vrienden/vriendinnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt het mesosysteem in van Bronfenbrenner?

A

De interactie tussen microsystemen (bijv. communicatie tussen ouders en leerkrachten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt het exosysteem in van Bronfenbrenner?

A

Indirecte invloeden (bijv. werk van ouders, economische situatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt het macrosysteem in van Bronfenbrenner?

A

Culturele waarden, wetten, en tradities die de samenleving vormgeven. (denk aan macaronie eten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt het chronosysteem in van Bronfenbrenner?

A

Tijdelijke veranderingen in de context van het kind (bijv. verhuizing, technologische vooruitgang).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn distale processen?

A

Invloeden die het kind niet direct raken, maar wel indirect effect hebben op de ontwikkeling van het kind doordat ze invloed uitoefenen op de proximale processen. Zoals: sociaal- economische factoren en overheidsbeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat was Bronfenbrenner’s kritiek op traditioneel ontwikkelingspsychologisch onderzoek?

A

Hij benadrukte dat dit een onvolledig beeld geeft van de ontwikkeling van kinderen, omdat deze aanpak de sociale context waarin kinderen leven negeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk model past het model van Bronfenbrenner’s ecologische model toe?

A

De studie van Hong & Espelage (2012)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe past de studie van Hong & Espalage (2012) de studie van Bronfenbrenner aan?

A

De studie van Hong & Espelage (2012) past Bronfenbrenner’s bio-ecologische model toe op het begrijpen van pesten op school, door te kijken naar de verschillende contextuele invloeden die bijdragen aan pestgedrag of slachtofferschap. Het benadrukt dat pesten geen geïsoleerd gedrag is, maar wordt beïnvloed door factoren in de directe en bredere omgeving van een kind. Hier zijn de belangrijkste punten: thuis - bv weinig betrokkenheid ouders, geweld thuis- negatief schoolklimaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wie is Alexander von Humboldt

A

Humboldt gebruikte berglandschappen om de ecologische verbanden op verschillende hoogtes te laten zien (bijvoorbeeld hoe vegetatiezones variëren met hoogte en klimaat).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zegt de studie: The ecology of
human development
(1979) van Urie Bronfenbrenner?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn kenmerken van proximale processen?

A

Directe interacties:
- Spel met ouders of leeftijdsgenoten.
- Samenwerken met een leraar.
- Leren door te experimenteren met
- Speelgoed of gereedschappen.
Een frequente & langdurige relatie
Fysieke en sociale omgeving: Kan zowel materiële objecten (zoals boeken of speelgoed) als mensen (zoals ouders, leraren, vrienden) omvatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Objectieve en subjectieve elementen

A

Objectief: Hoe de interactie feitelijk plaatsvindt (bijvoorbeeld tijdsduur of intensiteit).
Subjectief: Hoe het kind de interactie waardeert of interpreteert (bijvoorbeeld gevoel van veiligheid of uitdaging).

19
Q

Wat zijn distale processen?

A

Distale processen hebben geen directe invloed op het kind, maar beïnvloeden de kwaliteit en frequentie van de proximale processen. Ze vormen de achtergrondcontext waarin proximale processen plaatsvinden. Voorbeelden: gezinsinkomen, overheidsbeleid, cultuur & normen.

20
Q

Wat zijn de 4 leefmilieus in het microsysteem

A
  1. leefmilieu Thuis
  2. leefmilieu Institutionele context:
    kinderopvang, school & BSO
  3. leefmilieu Vrijetijd (o.a. buurt, sportclub)
  4. leefmilieu Internet (sociale media)
21
Q

Culturele coherentie-hypothese

A

Aansluiting tussen leefmilieus draagt bij tot een harmonieuze en positieve opvoeding.

22
Q

Hoezo is dit voorbeeld exosysteem en niet microsysteem? : De vrouw neemt deel aan een gesprek met haar vriendinnenclub, waarin ze openlijk praten over de overgang van een levensfase zonder kinderen naar een leven met kinderen.
De vriendinnen bieden haar sociale steun, begrip en erkenning, wat haar emotioneel sterkt. De vrouw gaat opgewekt weer naar huis, naar haar man en kind.

A

Het verschil tussen het micro-systeem en het exosysteem in dit voorbeeld draait om wie direct betrokken is bij de interacties. Hier is de interactie in de vriendenkring niet direct met het kind, maar het kind wordt indirect beïnvloed via de moeder. Dit maakt het onderdeel van het exosysteem, niet van het micro-systeem.

23
Q

Met welk systeem heeft dit naast exosysteem ook mee te maken?: werk van de ouder(s)
Ouderverlof voor de vader: (was) 2 dagen
Verlof voor de moeder: 3 maanden
Vader gaat – met beschuit en muisjes
weer naar werk. Kind is bij moeder.

A

Met macro-systeem, omdat dit ook gaat over de regelingen van het land.

24
Q

Kleine tijd

A

Levensloop van het kind. Verwijst naar gebeurtenissen en ervaringen binnen de individuele levensloop van een kind die van invloed zijn op de ontwikkeling.

25
Grote tijd
Historische tijd, verwijst naar bredere historische, sociale, of culturele gebeurtenissen en trends die invloed hebben op een generatie of samenleving als geheel, zoals bv de 21e eeuw of de corona periode.
26
Het statische aspect van het chronosysteem
Dit verwijst naar een bepaald tijdsgewricht of tijdsperiode waarin bepaalde gebeurtenissen plaatsvinden die invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van een kind.
27
Historische veranderingen
Deze verwijzen naar de langdurige veranderingen in de samenleving, cultuur of wereld die de manier waarop mensen leven, denken en zich ontwikkelen beïnvloeden. Dit kan gaan over grotere, maatschappelijke verschuivingen of gebeurtenissen.
28
Wat hield de zindelijkheidstraining in de Oost-Duitse kinderopvang in?
In de DDR was zindelijkheidstraining een strak gereguleerd proces dat in de kinderopvangsystemen vroeg begon. Kinderen werden vaak op zeer jonge leeftijd (vanaf 1 jaar of eerder) aangemoedigd om zindelijk te worden.
29
Eten en eetgewoonten in Oost-Duitse kinderopvang
Eten in de DDR-kinderopvang werd georganiseerd als een groepsactiviteit. Dit weerspiegelde het collectivistische ethos van de DDR, waarin samenwerking en gedeelde ervaringen centraal stonden. Ze hadden vaste eetmomenten, eten werd gezien als leermoment en de kinderen kregen ook de druk om hun bord leeg te eten.
30
Waar lag de nadruk op individuele ontwikkeling en het volgen van de behoeften en het tempo van elk kind en waar was het collectivisme, discipline en efficiëntie sterk aanwezig (wat het contrast tussen de twee Duitse opvoedingssystemen onderstreepte.)
West- Duitsland en Oost- Duitsland
31
Wat vroeg Salmivalli zich af in haar onderzoek? En waar lag de focus?
Wat is de context van deze pester & slachtoffer? Breder kijken naar sociale context van klas? Nog breder? De focus lag bij sociale dynamiek en groepsprocessen bij pesten
32
Wat beschrijft het Participant Role Approach?
deze beschrijft de verschillende rollen die kinderen kunnen aannemen in een pestsituatie.
33
Wat zijn de overeenkomsten tussen Bronfenbrenner en Salmivalli?
Context is cruciaal, interactiegericht, preventie en interventie.
34
In de pedagogische wetenschappen spelen altijd twee dimensies een rol. Dit zijn:
De normatieve en empirische dimensie.
35
Wat is een normatieve dimensie?
Deze richt zich op de waarden, normen en idealen die ten grondslag liggen aan opvoeding en onderwijs. Het gaat hierbij om vragen zoals: Wat is een goed leven? Wat voor soort mens willen we vormen? Welke morele of culturele idealen moeten we nastreven?
36
Wat is een empirische dimensie?
Deze dimensie richt zich op de feitelijke en wetenschappelijke studie van opvoeding, gedrag en ontwikkeling. Het gaat om observeren, meten en analyseren van hoe opvoeding in de praktijk werkt en wat de effecten ervan zijn.
37
Wat is een risico om een pester te worden op micro-niveau? (school en thuis)
Een negatief schoolklimaat is een risico om pester te worden. Weinig betrokkenheid hebben van ouders thuis en/of geweld ouders.
38
Wat is een risico om een slachtoffer te worden op micro-niveau (school en thuis)
Geen vrienden hebben. Geweld tussen ouders.
39
Wanneer melden kinderen sneller bij hun leraar dat ze gepest worden?
Als er een goede leerkracht-leerling relatie is. (mesoniveau)
40
Wat is een voorbeeld die hoort bij pesten op macroniveau?
Dat de regering ervoor moet zorgen dat elk kind zich veilig voelt op school.
41
Bij wat hoort het als de school ervoor moet zorgen dat er een aanspreekpunt op school is om te melden dat er wordt gepest?
Bij het mesosysteem omdat dat gaat over de interacties tussen de verschillende microsystemen waarin een kind zich bevindt.
42
Waar ging Norman Sameroff's transactionele model over?
Dit model legt de nadruk legt op de dynamische interactie tussen het kind en de omgeving. Dit model stelt dat ontwikkeling niet alleen het resultaat is van genetische factoren of omgevingsinvloeden, maar van de voortdurende wisselwerking tussen beide. Kind is niet alleen passieve ontvanger van invloeden (niet alleen „speelbal“) maar is ook zelf actief → kind zoekt eigen weg in omgeving, heeft invloed op omgeving, kan omgeving soms veranderen Kind is niet alleen aan het opgroeien van micro naar macro. Niet ‚becoming‘ of ‚being‘ maar ‚being & becoming‘
43
Wat leren we van Bronfebrenner?
Kijk vanuit breed perspectief naar kind. - Kijk niet alleen naar het kind – maar ook naar de omgeving - Meerdere eco- systemen “rondom” kind die op elkaar ingrijpen - Besef van historische gelaagdheid & generaties
44
Wanneer een theorie u als de enige mogelijke theorie voorkomt, beschouw dit dan als een teken dat u noch de theorie, noch het probleem dat deze moest oplossen, hebt begrepen. wat bedoeld wat bedoeld Karl Popper hiermee?
Wat Karl Popper bedoelt met deze uitspraak is dat wetenschappelijke theorieën nooit absoluut of onbetwistbaar zouden moeten worden beschouwd. Hij stelt dat wanneer een theorie als de "enige mogelijke" theorie wordt gezien, dit meestal betekent dat men niet voldoende kritisch heeft gekeken naar de theorie of het probleem dat de theorie probeert op te lossen. Popper benadrukt het belang van kritisch denken en openheid voor herziening in de wetenschap.