Pedagogisch werk 1 Flashcards
Ontwikkelingsgericht werken
Werken met kinderen, waarbij de ontwikkeling van het kind de basis vormt. Je kijkt naar wat kinderen kunnen en interessant vinden - daarop pas je de acticiteiten aan.
Ontwikkelingsstimulering
Dat je kinderen zodanig ondersteunt en uitdaagt, dat ze hun cognitieve, sociaal-emotionele en motorische vaardigheden ontwikkelen.
Programmagericht werken
Bij programmagericht werken stel je de doelen vast waaraan kinderen van een bepaalde leeftijd moeten voldoen. (Staat tegenover Ontwikkelingsgericht werken)
Zone van naaste ontwikkeling
De zone van naaste ontwikkeling van een kind bestaat uit die vaardigheden die het nog niet zonder hulp kan uitvoeren.
Zone van actuele ontwikkeling
Dat is wat een kind op dit moment kan
Thematisch werken
Dit wil zeggen dat kinderen aan een bepaald thema werken, zodat ze verbanden leren leggen.
Taal
Mensen gebruiken woorden, gebaren, mimiek, lichaamshouding, intonatie en symbolen bij het spreken, lezen en schrijven. Mensen stellen elkaar vragen, vertellen verhalen, delen hun gevoelens. Al deze uitingen van communicatie noem je taal.
Taal heeft 3 functies die je vaak tegelijkertijd gebruikt
- De communicatie of sociale taalfunctie - heeft betrekking op de interactie tussen mensen. Met taal beinvloeden mensen elkaar (grapje maken=lachen)
- De conceptualiserende of cognitieve taalfunctie - hiermee geef je via taal betekenis aan zaken. Dat wil zeggen dat je woorden verwijzen naar begrippen (tulp en magriet=bloemen)
- De expressieve functie van taal - gebruik je om op een persoonlijke manier uitdrukking te geven aan je emoties.
Taalverwerving
Het je eigen maken van een taal. De belangrijkste (kritische) periode in de taalverwerving ligt tussen de 0 en 5 jaar.
Taalbegrip
Dit betekent dat je leert wat taal inhoudt.
Taalproductie
Hoe je taal kan gebruiken
Woordenschat
Alle woorden van een taal of woorden die een persoon kent
Receptieve woordenschat
Een kind kent een woord receptief als het de betekenis van het woord herkent wanneer hij het hoort of leest (bijvoorbeeld het juiste plaatje bij een bepaald woord aan kunnen wijzen)
Productieve woordenschat
Een kind beheerst een woord productief wanneer hij het woord niet alleen begrijpt, maar ook zelf kan gebruiken als hij spreekt of schrijft
De voortalige periode
0-1 jaar: Periode waarin het kind zelf nog niet praat. Basis word gelegd voor taalverwerving. Van groot belang om in te spelen op de behoefte van de baby om te communiceren
Vocaliseren
Vanaf 6 weken tot 4 maanden maken wakkere, tevrreden kinderen gorgelende en koerende geluidjes (‘eheh’ of ‘uhuh’)
Vocaal spel
Rond 4 maanden: Het kind maakt keelgeluidjes en oefent daarbij vooral met intonatie, toonhoogte en volume
Brabbelfase
Vanaf 5-6 maanden: Kinderen herhalen rijen van steeds dezelfde lettergrepen en gaan zij ook hun lippen gebruiken bij het produceren van lal- en keuvelgeluidjes (intonatie verteld of het kind zich prettig of gefrustreerd voelt)
Echolalie
Rond 7 maanden: Het herhalen van de laatst gehoorde klanken. Oefenen en nabootsen van klank en intonatie van taal die het om zich heen hoort
De vroegtalige periode
1-2,5 jaar: De periode waarin het kind leer dat je met taal betekenis geeft aan woorden. Mijlpalen=
1. De eenwoordfase: vanaf 1 tot 1,5 jaar. 1 woord staat voor hele zin, intonatie zorgt dat je begrijpt wat hij wil
2. De twee- en meerwoordfase: vanaf 1,5 jaar. Kinderen gaan woorden combineren. De twee-woordzin kan verschillende betekenissen hebben
Naamvraagperiode
Woordenschat in de vroegtalige periode word uitgebreid door kind dat wijst naar een voorwerp en vragen stelt als ‘Wadida?’ of ‘Tida?’
De Voltooiingsfase
5-10 jaar: Laatste fase waarin de woordenschat zich verder uitbreid en het kind formuleert steeds vaker grammaticaal correcte zinnen
Taalbewustzijn
Dit wil zeggen dat ze nadenken over taal en ontdekken dat taal een bepaalde vorm heeft
Differentiatiefase
2,5-5 jaar: De taalontwikkeling gaat nu heel erg snel. De woordenschat wordt flink uitgebreid en kinderen leren dat verschillende soorten woorden verschillende functies kunnen hebben. Kinderen gaan nu echt zinnen gebruiken
Voorlezen
Een geschreven verhaal hardop lezen
Vertellen
Een bestaand of verzonnen verhaal in eigen woorden overbrengen
Interactief voorlezen
Tijdens interactief voorlezen betrek je het kind actief bij het verhaal door vragen te stellen en reacties uit te lokken
Taalvaardigheid
De mate waarin je een taal kunt spreken, lezen en schrijven
Begripsvermogen
De mate waarin je de wereld om je heen begrijpt en onderlinge verbanden legt
Rituelen
Handelingen die je steeds op dezelfde momenten en op dezelfde manier herhaalt
Verteltechnieken
Dit zijn de gereedschappen waarmee een verteller het verhaal zo goed mogelijk tot zijn recht laat komen.
-Stemtechnieken
-Lichaamstechnieken
Kamishibai
Een japans vertelkastje. Het verhaal staat op losse platen zonder tekst, die je in het vertelkastje schuift. Achterop de platen, onzichtbaar voor publiek, staan de teksten
Ongeletterdheid
Analfabetisme - Betekend dat iemand niet kan lezen of schrijven
Laaggeletterdheid
Als iemand wel kan lezen en schrijven, maar daar heel veel moeite mee heeft
Taalarme omgeving
Dit is een omgeving waarin weinig aandacht is voor taal (lezen, schrijven, praten) en niet of nauwelijks wordt voorgelezen
Programma’s voor laaggeletterden
- Taal voor leven - Voor alle laaggeletterden, om beter te leren lezen en schrijven
- Educatie voor Vrouwen met Ambitie (EVA) - Specifiek voor verbeteren van lees- en schrijfvaardigheid van vrouwen
- Taal maakt gezonder - Een campagne gericht op zorgverleners (zodat ze beter laaggeletterden kunnen signaleren en hun door te verwijzen naar een cursus voor laaggeletterdheid)
- Taal Werkt! - Richt zich op bedrijven