Paragraf 3a Flashcards
1
Q
beledigen
A
insult
2
Q
beruchtheid
A
notoriety
3
Q
besteedbaar inkomen
A
expendable income
4
Q
betrokken zijn bij
A
to be involved in
5
Q
betwisten
A
to contest
6
Q
bewustzijn
A
awareness
7
Q
burger
A
citizen
8
Q
zich concentreren op
A
to focus on
9
Q
consument, gebruiker
A
consumer
10
Q
eerlijk gezegd
A
frankly
11
Q
gestoord, krankzinnig
A
insane
12
Q
helder, duidelijk
A
vivid
13
Q
hoofdartikel
A
editorial
14
Q
hulpmiddelen
A
resources
15
Q
leidinggevend persoon, directeur
A
executive