page 9 Flashcards
1
Q
permissif
A
toegeeflijk/tolerant/verdraagzaam
2
Q
se détendre
A
zich ontspannen
3
Q
un attachement
A
een gehechtheid/aanhankelijkheid
4
Q
profond
A
diep/diepgaand
5
Q
la cellule familiale
A
gezin
6
Q
une prison
A
een gevangenis
7
Q
la compréhension
A
het begrip/verdraagzaamheid
8
Q
en termes de
A
in termen van/als
9
Q
s’appliquer á
A
van toepassing zijn op
10
Q
une décennie
A
decenium/periode van 10 jaar
11
Q
un fait
A
een verschijnsel/realiteit
12
Q
une explication
A
uitleg/verklaring
13
Q
une grande famille
A
een grootfamilie (meer dan 2 generaties)
14
Q
maintenir
A
(in stand) houden
15
Q
se déplacer
A
zich verplaatsen
16
Q
(étre) ancré
A
verankerd (zijn)
17
Q
autrefois
A
vroeger