page 8 Flashcards
1
Q
une valeur
A
een waarde
2
Q
l’importance
A
het belang/gewicht
3
Q
une préoccupation
A
een zorg/bezorgdheid
4
Q
la vie quotidienne
A
het dagelijks leven
5
Q
évoluer
A
evolueren/verder ontwikkelen
6
Q
se marier
A
trouwen
7
Q
fiscal
A
belasting/fiscaal
8
Q
le mariage civil/religeux
A
het burgelijk/kerkelijk huwelijk
9
Q
primordial(e)
A
essentieel/fundamenteel
10
Q
un couple
A
een (echt)paar
11
Q
l’union libre
A
het ongehuwd samenwonen
12
Q
un enfant naturel
A
een onwettig kind
13
Q
une famille monoparentale
A
een eenoudergezin
14
Q
confier la garde de qn á qn
A
iemand aan de zorg van iemand toevertrouwen
15
Q
l’autorité parentale
A
het ouderlijk gezag
16
Q
conjointement
A
gemeenschappelijk/gezamenlijk
17
Q
une famille recomposée
A
een samengesteld gezin/stiefgezin
18
Q
le conjoint
A
de partner/echtgenoot