(OUD) Hoofdstuk 2: Behandelmethoden Flashcards

1
Q

Waarom wordt de term client vaak gebruikt in de psychiatrie?

A

Om aan te geven dat de relatie tussen de hulpvrager en de hulpverlener gelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom gebruiken psychiaters net als artsen de term patiënt?

A

Omdat een psychiatrische stoornis in principe niet anders benaderd moet worden dan een lichamelijke stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de waarschijnlijkheidsdiagnose?

A

De waarschijnlijkheidsdiagnose is de diagnose
die het best past bij de klachten en de uitkomsten van het onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de differentiële diagnose?

A

Bij een differentiële diagnose
kunnen nog andere diagnoses vermeld worden die overwogen kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom worden zowel de waarschijnlijkheids- als de differentiële diagnose gegeven?

A

Een individu vertoont vrijwel nooit alle symptomen van één stoornis, en
er is vaak een overlap met andere stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom is een alternatieve diagnose belangrijk?

A

Door het gevaar voor conformation bias.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het gevaar bij artsen die al snel diagnosticeren?

A

Artsen stellen vaak al snel een diagnose. Daarbij bestaat het gevaar voor confirmation bias:
informatie die hierbij past wordt opgevat als een bevestiging van de diagnose en alles wat er niet bij
past wordt genegeerd. Ook daarom is een alternatieve diagnose belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is psycho-eductie?

A

Voorlichting over wat bekend is over de vastgestelde aandoening wat betreft
mogelijke oorzakelijke factoren, beloop en verschillende behandelmogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voor wie is psycho-eductie bedoeld?

A

Er wordt een voorlichting gegeven aan de betrokkene en zijn naasten over de
aandoening, de oorzaken en gevolgen en de behandelmogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer spreekt men bij behandeling van informeel consent?

A

De verschillende behandelmethodes moeten besproken worden, en de mogelijke bijwerkingen en
risico’s ervan. Pas daarna kan een behandeling plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer spreken we van een klinische psychiatrische behandeling?

A

Wanneer de betrokkene wordt opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar vindt een klinische psychiatrische behandeling plaats?

A

Die vindt plaats binnen een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar zijn de GGZ-instellingen uit voortgekomen?

A

Deze instellingen zijn voortgekomen uit wat eerder algemeen psychiatrische ziekenhuizen (APZ) werden
genoemd. Daarin zaten vroeger patiënten die niet in staat zijn om in de maatschappij te
functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom wordt er gesproken van vermaatschappelijking van de forensische zorg?

A

Tegenwoordig komen die patiënten die niet in staat zijn om in de maatschappij te
functioneren, in beschermde woonvormen terecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een PAAZ?

A

In sommige ziekenhuizen zit een psychiatrische afdeling. Dat is een PAAZ: psychiatrische afdeling van
een algemeen ziekenhuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een PUK?

A

De psychiatrische afdeling van een universitair ziekenhuis wordt PUK
genoemd: psychiatrische universitaire kliniek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Worden Patienten in een PAAZ en een PUK kort of lang opgenomen?

A

Hier wordt een patiënt kort opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is hospitalisatie?

A

Proces waarbij (door langdurige opname) er een afname is van zelfredzaamheid en
zelfvertrouwen, omdat activiteiten die betrokkene voor opname zelf uitvoerde uit handen worden
genomen. Er kan een gedragspatroon ontstaan van sterke passiviteit en afhankelijkheid waarbij de
betrokkene nauwelijks meer tot initiatieven komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kunnen de nadelige effecten van een opname (hospitalisatie) voorkomen worden?

A

Door een deeltijdbehandeling te doen waarbij de patiënt thuis blijft wonen en zelf naar de kliniek komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is ambulante psychiatrische behandeling?

A

Hulpverlening zonder opname noemt men ambulante behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een RCT?

A

Geneesmiddelen moeten eerst getest worden met randomized controlled trials (RCT). Het wordt
vergeleken met een ander middel waarvan de effectiviteit is, of met een placebo. Bij voorkeur dubbelblind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het positieve effect van het gebruik van anti-psychsotische medicatie?

A

Door het gebruik van antipsychotische medicatie verbleken de psychotische symptomen en de vaak
daarmee verbonden gedragsproblemen. Hierdoor kunnen betrokkenen vaak in de maatschappij
functioneren. Antipsychotica genezen de oorzaak van een psychotische stoornis echter niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is off-label gebruik van medicatie?

A

Wanneer een geneesmiddel wordt voorgeschreven voor een andere indicatie of leeftijdsgroep dan waarvoor het is geregistreerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar komt de werking van psychofarmaca uit voort?

(Uitgebreid antwoord, meer voor herhaling informatie bedoeld)

A

De werking van psychofarmaca komt voort uit het beïnvloeden van chemische processen binnen het zenuwstelsel. De beïnvloeding vindt plaats door effecten op de chemische stoffen die zorgen voor de signaaloverdracht tussen zenuwcellen (neuronen). Deze stoffen worden neurotransmitters genoemd. Voorbeelden daarvan zijn dopamine, serotonine en noradrenaline. Het psychofarmacon bindt zich aan een of meer receptoren die de hoeveelheid neurotransmitters reguleren. Die receptoren bevinden zich in het hele hersengebied. Daardoor kunnen sommige psychofarmaca werken tegen
meerdere stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het negatieve effect van het gebruik van anti-psychsotische medicatie?

A

Bij psychotische stoornissen speelt een overmatige activiteit van het dopaminesysteem een centrale rol. Antipsychotica blokkeren de dopaminereceptoren, waardoor een emotionele afvlakking ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waarom wordt er vaak tijdens de behandeling gewisseld van antipsychotische middelen?

A

Het gebruik kan ook zorgen voor bijwerkingen, die per individu sterk verschillen. Door deze bijwerkingen, wordt er vaak gewisseld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe kan het gebruik van antipsychotische middelen leiden tot controleverlies?

A

Het idee dat je niet zonder medicatie kan functioneren zorgt dat je angstig wordt en dat de weerstand om de
medicatie te accepteren vergroot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Noem de bijwerkingen van antipsychotica?

A
  • Bewegingsstoornissen (parkinsonisme, acute krampen, motorische onrust)
  • Hormonale bijwerkingen (toename van borstvorming, tepelvloed, verminderen van seksuele functies, uitblijven van menstruatie)
  • Gewichtstoename en suikerziekte
  • Overige bijwerkingen (droge mond/speekselvloed, moeite met plassen, obstipatie, duizeligheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat kan het geval zijn als antipsychotische medicatie geen effect heeft?

A

Dan kan het zijn dat de betrokkene de medicatie helemaal niet neemt. Er
bestaan toedieningsvormen om te zorgen dat de betrokkene er niet onderuit kan, zoals een tablet
die direct in de mond uit elkaar valt of een drankvorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe werken antidepressiva?

A

Antidepressiva werken door de beïnvloeding van de signaaloverdracht via de neurotransmitters
serotonine en noradrenaline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer wordt effect gezien van antidepressiva?

A

Het eerste effect wordt gezien na ongeveer 2 weken. Na 6 weken is er in 50% van de gevallen een duidelijk effect te zien. Als er dan nog een effect te zien is, wordt er overgegaan op een ander middel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn TCA’s?

A

De oudste groep antidepressiva worden tricyclische antidepressiva (TCA’s) genoemd door de
chemische structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn SRRI’s?

A

Antidepressiva die zich vooral richten op de beïnvloeding van de serotonerge signaaloverdracht,
heten SSRI’s (selective serotonin re-uptake inhibitor), bijvoorbeeld fluoxetine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waarom worden SRRI’s vaker als eerste keuze voorgeschreven dan TCA’s?

A

SRRI’s hebben minder
ernstige bijwerkingen dan TCA’s en worden daarom vaker als eerste keus voorgeschreven. Met een
SSRI is het ook niet mogelijk om zelfmoord te plegen met een overdosis. Met een TCA gaat dat makkelijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn bijwerkingen van TCA?

A
  • Droge mond
  • toegenomen spierspanning (moeilijk kunnen plassen, wazig zien).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn bijwerkingen van SRRI?

A
  • Misselijkheid
  • hoofdpijn
  • spierpijn
  • diarree
  • gewichtstoename
  • slapeloosheid
  • verstoring van seksuele functies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de meestgebruikte stemmingsstabilisator?

Wat is een andere stemmingsstabilisator?

A

De meest gebruikte stemmingsstabilisator is lithium.

Een andere stemmingsstabilisator die gebruikt wordt is valproïnezuur.

38
Q

Wanneer wordt een stemmingsstabilisator gebruikt?

A

Deze wordt gegeven bij zich herhalende manische en/of depressieve episoden.

39
Q

Wat voor werking hebben stemmingsstabilisatoren?

A

Het werkt ook preventief, de kans op een nieuwe episode
neemt af.

40
Q

Worden stemmingsstabilisatoren kort of lang voorgeschreven?

A

Het wordt langdurig voorgeschreven.

41
Q

Wat is belangrijk m.b.t. de concentratie van lithium in het bloed?

A

De concentratie lithium in het bloed moet niet te hoog zijn, maar ook niet te laag. Daarom moet er
bloed geprikt worden om de concentratie te bepalen.

42
Q

Wat zijn bijwerkingen van lithium?

A
  • Produceren van meer urine en daardoor meer dorst.
  • Gewichtstoename, deels door het meer drinken.
  • Verminderde werking van schildklier.
43
Q

Wat zijn bijwerkingen van valproïnezuur?

A
  • Sufheid
  • buikklachten
  • tremoren.
44
Q

Welke twee middelen behoren tot de groep benzodiazepinen?

A

Zowel kalmerings- (bestrijden angstgevoelens) als slaapmiddelen (wekken slaap op).

45
Q

Wat voor effect hebben benzodiazepinen?

A
  • Angst verminderen
  • slaap opwekken
  • spierontspanning
  • het tegengaan van optreden van toevallen.
46
Q

Hoe verloopt de werking van benzodiazepinen?

A

De werking ervan verloopt via een versterking van de neurotransmitter GABA (gamma-
aminoboterzuur). Deze neurotransmitter vermindert de prikkelbaarheid van de neuronen.

47
Q

Welk risico bestaat met het nemen van benzodiazepinen?

A

Er bestaat het risico dat de betrokkene afhankelijke wordt van benzodiazepinen, omdat het vaak genomen moet worden. Dan kan je er op een gegeven moment bijv. niet meer zonder slapen. Bij stoppen kunnen ontwenningsverschijnselen optreden, die nog erger kunnen lijken dan de
oorspronkelijke klachten.

48
Q

Wat zijn de bijwerkingen van benzodiazepinen?

A
  • Verminderde alertheid en vermoeidheid (sedatie).
  • Spierverslappend effect, groter risico op vallen.
  • Anterograde amnesie, gebeurtenissen na de
    inname worden niet meer vastgelegd in het geheugen.
49
Q

Hoe reageren mensen met en mensen zonder ADHD op psychostimulantia?

A

Mensen zonder ADHD reageren op psychostimulantia met druk gedrag. Mensen met ADHD worden er juist rustiger van, minder impulsief en de concentratie wordt beter.

50
Q

Wat zijn bijwerkingen van psychostimulantia?

A
  • Moeite met inslapen
  • afname van eetlust
  • optreden van depressieve gevoelens.
51
Q

Wat is ECT?

Wat gebeurt er bij ECT?

A

Elektroconvulsieve therapie. Dit wordt ook elektroshockbehandeling genoemd.

Het is het toedienen van elektrische stroom via
twee elektroden op het hoofd, waardoor een epileptische aanval wordt opgewekt.

52
Q

Waar is ECT het laatste middel voor?

Werkt het altijd?

A

Het is bij een
depressieve stoornis die niet op medicatie reageert een laatste middel.

De helft van de mensen valt
echter daarna weer terug.

53
Q

Wat gebeurt er bij psychotherapie?

A

Hierbij worden psychische klachten door een psycholoog behandeld met op een psychologische
theorie gebaseerde interventies.

54
Q

Waardoor wordt de uitvoering van psychotherapie bepaald?

A

De uitvoering wordt ook bepaald door de context waarin de behandeling wordt gegeven: gezins-, groeps-, partnerrelatie- of individuele psychotherapie.

55
Q

Wat zijn de drie psychotherapeutische
hoofdstromingen?

A

Psychoanalytische psychotherapie, Cognitieve gedragstherapie, Gezins-, relatie- en groepstherapie.

56
Q

Welke processen zijn het belangrijkste uitgangspunt voor de psychoanalytische psychotherapie?

A

Het belangrijkste uitgangspunt is dat gedachten, emoties en gedrag worden bepaald door onbewuste psychische processen. Deze processen worden afweermechanismen genoemd. Ze treden
automatisch op en de betrokkene is zich er niet van bewust.

57
Q

Noem voorbeelden van afweermechanismen volgens de psychoanalytische psychotherapie?

A

Er is een groot aantal
afweermechanismen beschreven, bijvoorbeeld het aan een ander toeschrijven van gevoelens die men zelf heeft (projectie), het verstandelijk over gevoelens praten zonder er werkelijk iets bij te voelen (rationaliseren), of omkering in het tegendeel.

58
Q

Volgens de psychoanalytische psychotherapie, door het afweren van de gevoelens kan de betrokkene wat niet goed in een omgeving?

A

Zich aanpassen aan de eisen die een omgeving stelt.

59
Q

Wat voor invloed heeft de jeugd van betrokkene volgens de psychoanalytische psychotherapie?

A

Volgens de psychoanalytische theorie hebben ervaringen uit de jeugd grote invloed op hoe men later met eigen gevoelens omgaat. Er is veel aandacht voor het zich herhalen van interactiepatronen uit de jeugd in het heden.

60
Q

Wat wordt er getracht te doen tijdens psychoanalytische psychotherapie m.b.t. afgeweerde gevoelens?

A

Er wordt tijdens de therapie getracht de betrokkene zich de afgeweerde gevoelens weer bewust te laten worden en en dat de daaraan verbonden angsten kunnen worden besproken.
Door dat te bespreken wordt beoogd deze angsten te laten verdwijnen.

61
Q

Wanneer is er sprake van overdracht in de psychoanalytische psychotherapie?

A

Wanneer
de interactiepatronen (patronen uit de jeugd herhaald in het heden bij betrokkene) zich herhalen in de relatie met de therapeut, spreekt men van overdracht.

62
Q

Wat gebeurt er als de betrokkene de therapeut idealiseert of op diegene verliefd wordt in de psychoanalytische psychotherapie?

Wat gebeurt er als de therapeut deze liefde niet of wel beantwoord?

A

Dit is een bekend fenomeen in deze therapie. Dit is de overdracht van een onverwerkte behoefte aan aandacht of liefde in
de relatie met de ouders.

Wanneer deze liefde niet beantwoord wordt, zal de betrokkene na de
teleurstelling inzien dat hij niet de aandacht van anderen nodig heeft om te kunnen functioneren. Als
de therapeut wel de verliefdheid beantwoordt, wordt de afhankelijkheidsbehoefte bevestigd en kan het niet meer worden behandeld.

63
Q

Wanneer is er sprake van tegenoverdracht in de psychoanalytische psychotherapie?

Wat voor gevolg kan hier aan zitten?

A

Dat is de psychoanalytische visie dat de reacties van een psychotherapeut op een betrokkene onbewust gekleurd worden door ervaringen uit het eigen leven.

Hier kunnen grote negatieve gevolgen aan zitten, want doordat de behandelaar
zichzelf inadequaat vindt, bedenkt hij steeds nieuwe behandelmethodes die helemaal niet gunstig
kunnen zijn.

64
Q

Noem een kritiekpunt van de psychoanalytische psychotherapie?

A

Kritiek op deze therapie is dat het zich bedient van moeilijk te objectiveren begrippen als ‘het onbewuste’ endat het effect daardoor moeilijk is vast te stellen.

65
Q

Wat is het uitgangspunt van gedragstherapie?

A

Het uitgangspunt is dat vrijwel elk gedrag aangeleerd is en dat dit gedrag ook weer
af te leren is. Het is daarbij van belang wat er aan het gedrag voorafgaat en wat erop volgt.

66
Q

Wat is exposure?

Wat is responsiepreventie?

A

Dit wordt gebruikt bij gedragstherapie. De betrokkene zal bij gedragstherapie geconfronteerd worden met situaties waarin hij in oplopende mate angstig wordt voor afwijzing, terwijl hem wordt geleerd om de angst te verminderen met
ontspanningsoefeningen. Dit proces van toenemende blootstelling aan angstige situaties heet exposure.

Het tegengaan van vermijdingsgedrag heet responspreventie.

67
Q

Voor welke invloed is in cognitieve therapie aandacht?

A

Er is aandacht voor de invloed van disfunctionele denkgewoonten (cognities) op emoties en gedrag. De overtuigingen die een betrokkene heeft over zichzelf, anderen en de toekomst, bepalen
voor een groot deel zijn gedrag en gevoelens.

68
Q

Wat wordt van de betrokkene onderzocht in de cognitieve therapie?

Hoe wordt getracht middels de therapie hier verandering in te brengen?

A

In de cognitieve therapie wordt onderzocht welke
disfunctionele denkgewoontes de betrokkene heeft.

Die denkgewoontes worden uitgedaagd door te vragen welke bewijzen daarvoor zijn (bijv. als iemand zich slecht voelt over zichzelf en het gevoel heeft dat iedereen negatief over hem denkt, wordt gevraagd waar dat idee dan vandaan komt. Wie denkt slecht over je? Hoe weet je dat? Heeft diegene dat tegen je gezegd? Etc.). Daarnaast wordt de betrokkene geholpen om meer functionele denkgewoontes aan te nemen.

69
Q

Waar is cognitieve gedragstherapie een combinatie van?

A

Cognitieve therapie en gedragstherapie (duh ;-)).

70
Q

Wat is de ingang van gezins-, relatie- en groepstherapie?

A

De ingang is niet het individu, maar de aandacht wordt gericht op hoe problematiek van een of meer individuen zich kenbaar maakt in de onderlinge interactie.

71
Q

Hoe wordt problematiek in gezins-, relatie- en groepstherapie aangepakt?

A

Het wordt vooral aangepakt door de interactiepatronen te verhelderen en disfunctionele patronen te doorbreken.

72
Q

Waar ligt bij gezinstherapie de nadruk op?

A

Bij gezinstherapie ligt de nadruk op hoe gezinsleden met elkaar communiceren en welke rol iedereen
vervult.

73
Q

Waar ligt bij partnerrelatietherapie de nadruk op?

A

Partnerrelatietherapie gaat uit van het onderzoeken van interactiepatronen.

74
Q

Hoe werkt groepstherapie?

A

Bij een groepstherapie neemt een aantal betrokkenen tegelijkertijd deel aan een groep waarbij er een of twee therapeuten aanwezig zijn.

75
Q

Wat is een EPA?

A

De gevolgen van een psychiatrische stoornis kunnen effect hebben op het sociale, beroepsmatige en
maatschappelijke functioneren. Vaak treden er bij ernstige stoornissen ook cognitieve stoornissen
op, waardfoor onder andere het vermogen tot het overzien van situaties wordt aangetast. Daarom
wordt deze groep ernstige stoornissen aangeduid met de term ernstige psychiatrische aandoening
(EPA).

76
Q

Waarvan is er sprake bij EPA’ers?

Wat voor behandeling wordt ingezet bij EPA’s?

A

Bij deze mensen is er meestal sprake van een kwetsbaar psychisch evenwicht: tegenslagen of
spanningen kunnen bijv. snel leiden tot een nieuwe psychotische episode of tot verder afzakken in
drugsgebruik.

Psychosociale behandelmethoden.

77
Q

Wanneer is er sprake van rehabilitatie bij psychosociale interventies?

Wat is hier niet het uitgangspunt van, en wat wel?

A

Men spreekt van rehabilitatie wanneer de psychosociale interventies gericht zijn op het verbeteren van het sociale en maatschappelijke functioneren.

Het uitgangspunt voor rehabilitatie is niet de
psychiatrische diagnose, maar de mogelijkheden die iemand heeft.

78
Q

Wanneer is er sprake van herstel bij psychosociale interventies?

Wat betekent herstel niet, en wat betekent herstel wel?

A

Hiermee wordt verwezen naar het psychologische proces van het accepteren
van aanwezige beperkingen en het toegroeien naar een nieuwe zinvolle invulling van het eigen leven.

Herstel betekent dus niet genezing, maar betekent dat hij zich losmaakt van de identiteit van psychiatrisch betrokkene.

79
Q

Wanneer is er sprake van empowerment bij psychosociale interventies?

A

Het aspect dat de betrokkene zelf de regie over zijn leven neemt, wordt
aangeduid met de term empowerment.

80
Q

Waarom is een dagbesteding belangrijk bij psychosociale interventies?

A

Een dagbesteding is belangrijk, omdat dat bijdraagt aan het toenemen van de psychische stabiliteit.
Daarnaast gaat het sociaal isolement tegen en krijgt de betrokkene een zingeving. De betrokkene wordt op een werkplek de benodigde vaardigheden geleerd.

81
Q

Welke twee vormen van ondersteuning m.b.t. wonen zijn er bij psychosociale interventies?

A

Bij het wonen zijn er verschillende vormen van ondersteuning mogelijk. Beschermd wonen en Begeleid wonen.

82
Q

Wat is beschermd wonen in het kader van psychosociale interventies?

A

Beschermd wonen betekent
dat een betrokkene samen met andere betrokkenen in een huis woont waarbij er frequent begeleiding aanwezig is.

83
Q

Wat is begeleid wonen in het kader van psychosociale interventies?

A

Begeleid wonen betekent dat de betrokkene op zichzelf woont en daar begeleiding bij krijgt.

84
Q

Wie worden zorgwekkende zorgmijders genoemd in het kader van psychosociale behandelmethoden?

A

Het lukt vaak niet mensen met EPA reguliere zorg te geven. Vaak zijn ze ervan overtuigd dat ze geen
problemen hebben. Ze worden daarom zorgwekkende zorgmijders genoemd.

85
Q

Wat voor behandeling is er in de VS voor ETA’ers ontwikkeld in het kader van psychosociale behandelmethoden?

A

In de VS is er voor de
EPA groep assertive community treatment (ACT) ontwikkeld.

86
Q

Wat is een ACT in het kader van psychosociale behandelmethoden?

Wat doet een ACT-team?

A

Assertive Community Treatment. Assertive betekent dat de hulpverleners
actief en zo nodig ongevraagd betrokkenen benaderen. Community betekent dat de hulp plaatsvindt
in de samenleving.

In een ACT-team zijn alle disciplines ingeschakeld bij iedere betrokkene die bij het team in zorg is. Alle teamleden zijn op de hoogte van wat de actuele problemen zijn van de betrokkene.

87
Q

Wat is de FACT-team in het kader van psychosociale behandelmethoden?

Wat kan er bij verslechtering van de betrokkene worden gedaan?

A

In Nederland is een variant op ACT ontwikkeld: een FACT-team, waarbij de F staat voor Functie of
Functionele. Daarin kunnen ook betrokkenen in zorg zijn die min of meer stabiel functioneren en
waarbij individuele hulp door een enkel teamlid volstaat.

Bij verslechtering kan worden opgeschaald
naar een ACT-aanpak.

88
Q

Welke symptomen nemen in welke volgorde af bij het gebruik van antipsychoticum?

A

Bij het gebruik van een antipsychoticum nemen in de regel als eerste de onrust en ontremming af, daarna de angstgevoelens en hallucinaties en pas als laatste de waangedachten.

89
Q

Bij wat voor soort behandeling kan bij depressie een manie ontstaan?

A

Bij behandelen van een depressie in kader van bipolaire stoornis met een antidepressivum
kan een manie ontstaan.

90
Q

Welk effect kan er vooral in de eerste weken gebeuren bij het instellen van een SSRI?

Bij welke groep kan dit effect in versterkte mate optreden?

A

Een toename optreden van
onrust- en angstgevoelens.

Dit effect kan in versterkte mate optreden bij jongeren waardoor het suïciderisico kan toenemen

91
Q

Waar moet men zich bewust van zijn als betrokkene een overdosis benzodiazepine heeft genomen?

A

Wanneer een betrokkene een overdosis benzodiazepine heeft genomen, dienst men erop
bedacht te zijn dat ook wanneer betrokkene aanspreekbaar is, deze zich soms van het gesprek en eventueel gemaakte afspraken achteraf in het geheel niets meer kan herinneren